Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-08-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:6541, 16/00888 t/m 16/00891
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-08-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:6541, 16/00888 t/m 16/00891
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 1 augustus 2017
- Datum publicatie
- 11 augustus 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2017:6541
- Zaaknummer
- 16/00888 t/m 16/00891
Inhoudsindicatie
IB/PVV en OB. Handelaar in gebruikte vrachtauto’s. Ontvankelijkheid bezwaar. Ambtshalve vermindering. Bevoegdheid.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummers 16/00888 tot en met 16/00891
uitspraakdatum: 1 augustus 2017
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op de hoger beroepen van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraken van de rechtbank Gelderland van 13 juni 2016, nummers AWB 15/7529, 15/7530, 15/7532 en 15/7533, in de gedingen tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Doetinchem (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Inkomstenbelasting 2009
Aan belanghebbende is met dagtekening 29 december 2011 voor het jaar 2009 een ambtshalve aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Belanghebbende heeft op 31 december 2014 bezwaar gemaakt tegen de aanslag.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 9 november 2015 aangegeven dat de aanslag IB/PVV 2009 zal worden gehandhaafd, dat geen nieuw onderzoek zal worden ingesteld en ook anderszins de aanslag niet opnieuw zal worden beoordeeld.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover dit is gericht tegen de uitspraak op bezwaar inzake de aanslag IB/PVV 2009, de uitspraak op bezwaar vernietigd, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar voor wat betreft de aanslag IB/PVV 2009, zich onbevoegd verklaard voor zover het beroep is gericht tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende van € 1.238, en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 vergoedt.
Inkomstenbelasting 2010
Aan belanghebbende is met dagtekening 28 maart 2012 voor het jaar 2010 een ambtshalve aanslag in de IB/PVV opgelegd. Belanghebbende heeft op 6 juli 2015 bezwaar gemaakt tegen de aanslag.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om ambtshalve vermindering afgewezen.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Omzetbelasting
Belanghebbende heeft aangiftes omzetbelasting (hierna: OB) gedaan voor de jaren 2007 tot en met 2009.
Aan belanghebbende is met dagtekening 15 december 2010 voor de jaren 2007 tot en met 2009 een naheffingsaanslag OB opgelegd.
Belanghebbende heeft op 29 december 2014 een suppletie OB, bevattende een verzoek om teruggaaf, ingediend voor het jaar 2009. Deze suppletie is aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de afwijzing van het in de aangiften omzetbelasting over de maanden juli en augustus 2009 opgenomen verzoek om teruggaaf van OB, als een bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag OB 2007 tot en met 2009 en als ambtshalve verzoek tot honorering van de suppletie.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar aangegeven geen aanleiding te zien het ingenomen standpunt ten aanzien van de omzetbelasting 2009 te herzien.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover dit is gericht tegen de uitspraak op bezwaar inzake de suppletie omzetbelasting 2009, de uitspraak op bezwaar vernietigd, het bezwaar inzake de suppletie omzetbelasting 2009 niet-ontvankelijk verklaard, bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar voor wat betreft de suppletie omzetbelasting 2009, zich onbevoegd verklaard voor zover het beroep is gericht tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering inzake [het Hof begrijpt: verzoek om ambtshalve honorering van] de suppletie omzetbelasting 2009, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende van € 1.238 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 167 vergoedt. De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard voor zover dit is gericht tegen de naheffingsaanslag OB 2007-2009.
Alle procedures
Belanghebbende heeft tegen voormelde uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2017. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Tot 24 augustus 2010 heeft belanghebbende zelfstandig een onderneming gedreven onder de naam " [A] ". De bedrijfsactiviteiten bestonden uit de handel in gebruikte vrachtauto's, bouwmachines, aggregaten en onderdelen. Op 24 augustus 2010 is belanghebbende in staat van faillissement verklaard.
Van 24 augustus 2010 tot 5 februari 2013 was het toezendadres volgens de gemeentelijke basisadministratie het adres van de curator, mr. [B] . De curator heeft de opgelegde aanslagen ontvangen. Op 5 maart 2013 is het faillissement opgeheven wegens de toestand van de boedel.
3. Geschil
In geschil is
- -
-
of de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV 2009 en 2010 en de naheffingsaanslag OB 2007 tot en met 2009 terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard,
- -
-
of de rechtbank zich betreffende het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2009, de naheffingsaanslag OB 2007 tot en met 2009 en het verzoek tot ambtshalve honorering van de suppletie OB 2009 terecht onbevoegd heeft verklaard, en
- -
-
of voor wat betreft de aanslag IB/PVV 2010 het verzoek om ambtshalve vermindering terecht is afgewezen.
Belanghebbende beantwoordt de onder 3.1. weergegeven vragen ontkennend en verzoekt het Hof:
- het bezwaarschrift betreffende de aanslag IB/PVV 2009 aan te merken als een verzoek om ambtshalve vermindering, de Inspecteur op te dragen het belastbaar inkomen over 2009 opnieuw vast te stellen en het verrekenbaar verlies vast te doen stellen op € 1.967.039,
- het besluit tot handhaving op het verzoek ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2010 te vernietigen en de Inspecteur te gelasten het belastbaar inkomen 2010 opnieuw vast te stellen,
- primair vernietiging van de naheffingsaanslag OB 2007 tot en met 2009, subsidiair vermindering van deze naheffingsaanslag en meer subsidiair te gelasten dat de Inspecteur belanghebbende informatie verstrekt ter zake van leveringen naar andere lidstaten van de Europese Unie, en
- honorering van de suppletie OB 2009 van € 79.516.
De Inspecteur beantwoordt de onder 3.1 genoemde vragen bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraken van de Rechtbank.
4 Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid van de bezwaarschriften betreffende de aanslagen IB/PVV 2009 en 2010 en de naheffingsaanslag OB 2007 tot en met 2009
Tussen partijen is niet in geschil dat de bezwaarschriften gericht tegen de aanslagen IB/PVV 2009 en 2010 en de naheffingsaanslag OB 2007 tot en met 2009 buiten de wettelijke termijn zijn ingediend.
Ten aanzien van na afloop van de gestelde termijn ingediende bezwaarschriften blijft ingevolge artikel 6:11 van de Algemene wet Bestuursrecht (hierna: Awb) niet‑ontvankelijkverklaring achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Belanghebbende, op wie in dezen de bewijslast rust, heeft in zijn algemeenheid verklaard dat hij deze drie aanslagen niet kent, omdat hij door de curator niet van het bestaan van deze aanslagen op de hoogte is gesteld. Het Hof acht deze verklaring van belanghebbende in het licht van de gemotiveerde betwisting daarvan door de Inspecteur niet geloofwaardig Ten aanzien van de naheffingsaanslag OB 2007 tot en met 2009 acht het Hof deze verklaring ongeloofwaardig omdat deze verklaring in tegenspraak is met het door de Inspecteur ter zitting overgelegde faillissementsverslag van 10 januari 2013. In dit verslag staat expliciet vermeld dat eind november 2011 een bespreking heeft plaatsgevonden tussen belanghebbende en de Belastingdienst ten aanzien van de naheffingsaanslag OB 2007 tot en met 2009 en de handhaving van de vordering die door deze naheffingsaanslag is ontstaan. Het Hof heeft - anders dan belanghebbende zonder onderbouwing stelt - geen reden om aan de juistheid van dit verslag te twijfelen. De verklaring van belanghebbende - na confrontatie met dit faillissementsverslag - dat hij zich deze aanslag dan niet meer kan herinneren komt het Hof, gelet op het zeer hoge bedrag van de aanslag van ruim € 1.600.000 ongeloofwaardig voor. Ten aanzien van de aanslagen IB 2009 en 2010 overweegt het Hof als volgt. Uit hetgeen belanghebbende ter zitting heeft verklaard, blijkt dat belanghebbende met enige regelmatig direct (telefonisch) contact heeft gehad met de curator. Tijdens deze contactmomenten heeft belanghebbende steeds actief verzocht om informatie met betrekking tot de afhandeling van de failliete boedel en hij heeft deze informatie vervolgens ook daadwerkelijk ontvangen. Onder deze omstandigheden is de verklaring van belanghebbende dat hij niet op de hoogte was van de aanslagen IB/PVV 2009 en 2010 ongeloofwaardig. Gelet op het vorenstaande gaat het Hof er vanuit dat belanghebbende in ieder geval tijdens de faillissementsperiode (van 24 augustus 2010 tot en met 5 maart 2013) kennis heeft gekregen van de aanslagen IB/PVV 2009 en 2010 en de naheffingsaanslag OB 2007 tot en met 2009.
Gelet op het vorenstaande en de omstandigheid dat belanghebbende pas op 29 december 2014 (aanslag OB), 31 december 2014 (aanslag IB/PVV 2009) en 6 juli 2015 (aanslag IB/PVV 2010) bezwaarschriften heeft ingediend, heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de termijnoverschrijdingen verschoonbaar zijn. De bezwaren betreffende de aanslagen IB/PVV 2009 en 2010 en de naheffingsaanslag OB 2007 tot en met 2009 zijn derhalve terecht niet‑ontvankelijk verklaard.
De ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de aangiftes OB 2009
Belanghebbende heeft op 29 december 2014 een suppletie omzetbelasting ingediend voor het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009. De Inspecteur heeft de ingediende suppletie aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de afwijzing van het in de aangiften omzetbelasting over de maanden juli en augustus 2009 opgenomen verzoek om teruggaaf van OB. Een bezwaarschrift tegen een degelijke afwijzing moet worden ingediend binnen 6 weken na dagtekening van de betreffende beschikking. Daarvan is hier geen sprake. Een verschoonbare termijnoverschrijding is niet gebleken. Nu belanghebbende zelf deze aangiftes omzetbelasting juli en augustus 2009 heeft ingediend, speelt hier niet of belanghebbende door de curator van deze aangiftes op de hoogte is gesteld. Het bezwaar is derhalve terecht door de Rechtbank alsnog niet-ontvankelijk verklaard.
Het verzoek tot ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2009, van de naheffingsaanslag OB 2007 tot en met 2009 en het verzoek tot ambtshalve honorering van de suppletieaangifte OB 2009
De beslissing op het verzoek tot ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2009, van de naheffingsaanslag OB 2007 tot en met 2009 en de beslissing op het verzoek tot ambtshalve honorering van de suppletieaangifte OB 2009 zijn geen voor bezwaar vatbare besluiten. Gelet op het systeem van de gesloten rechtsmiddelen staan tegen deze beslissingen van de Inspecteur geen bezwaar en beroep open. De Rechtbank heeft zich ten aanzien van deze verzoeken derhalve terecht onbevoegd verklaard.
Het verzoek tot ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2010
De Inspecteur heeft het verzoek tot ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2010 afgewezen, omdat de vereiste aangifte niet is gedaan en/of niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge de artikelen 41, 47, 47a, 49, 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), alsmede aan de verplichtingen ingevolge artikel 53, eerste, tweede en derde lid, van de AWR. Deze bij de uitspraak op bezwaar bekendgemaakte beslissing van de Inspecteur is een voor bezwaar vatbare beschikking. Het (binnen een termijn van zes weken) ingediende beroepschrift van belanghebbende moet voor zover gericht tegen de afwijzing van het verzoek tot ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2010 in beginsel worden aangemerkt als een bezwaarschrift en op grond van artikel 6:15 van de Awb worden doorgestuurd naar de Belastingdienst. Uit het proces-verbaal van de zitting bij de Rechtbank blijkt echter dat partijen ter zitting hebben ingestemd met behandeling van dit bezwaarschrift als rechtstreeks beroep als bedoeld in artikel 7:1 a, eerste lid, van de Awb. De Rechtbank heeft vervolgens de afwijzing van het verzoek tot ambtshalve vermindering beoordeeld en geoordeeld dat de Inspecteur dit verzoek terecht heeft afgewezen.
Belanghebbende heeft in de aanvulling van zijn hoger beroepschrift van 1 maart 2017 aangegeven niet akkoord te gaan met de behandeling van het bezwaarschrift als rechtstreeks beroep. Ter zitting bij het Hof heeft belanghebbende aangegeven terug te willen komen op deze eerder door hem ter zitting bij de Rechtbank gemaakte keuze, omdat hij het met het uiteindelijke oordeel van de Rechtbank niet eens is. Het Hof volgt dit standpunt van belanghebbende niet. Belanghebbende is in de beroepsfase akkoord gegaan met de behandeling van het bezwaarschrift als rechtstreeks beroep en kan daar in hoger beroep niet op terugkomen. Daarbij is gesteld noch gebleken dat belanghebbende, bijgestaan door een gemachtigde, ter zake van deze keuze heeft gedwaald. Er is derhalve sprake van een rechtstreeks beroep betreffende het afgewezen verzoek tot ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2010.
Ingevolge paragraaf 21, zesde lid van het Besluit fiscaal bestuursrecht (versie tot 26 februari 2016) verleent de Inspecteur geen vermindering als een verzoek om vermindering betrekking heeft op een belastingaanslag waarvoor de vereiste aangifte niet is gedaan, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de belastingaanslag of de beschikking onjuist is.
Belanghebbende heeft niet de vereiste aangifte gedaan, zodat de verzwaarde bewijslast (doen blijken) op hem rust. Hij dient overtuigend aan te tonen dat de aanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken, blijkt dat de papieren administratie van 2010 niet bij belanghebbende voorhanden is. Een digitale administratie is over 2010 niet gemaakt. Zonder deze administratie heeft belanghebbende niet doen blijken dat en in hoeverre de ambtshalve opgelegde aanslag IB/PVV 2010 onjuist is. Onder deze omstandigheden heeft de Rechtbank juist geoordeeld dat het verzoek tot ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2010 door de Inspecteur terecht is afgewezen.
Slotsom Op grond van het vorenstaande zijn de hoger beroepen ongegrond.