Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-08-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:6788, 16/01147 en 16/01184
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-08-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:6788, 16/01147 en 16/01184
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 15 augustus 2017
- Datum publicatie
- 18 augustus 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2017:6788
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2016:3941, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 16/01147 en 16/01184
Inhoudsindicatie
Belanghebbende is onterecht aansprakelijk gesteld voor de door de BV onbetaald gebleven naheffingsaanslagen in de loonheffing.
Uitspraak
locatie Leeuwarden
nummers 16/01147 en 16/01184
uitspraakdatum: 15 augustus 2017
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de ontvanger van de Belastingdienst/Kantoor Groningen (hierna: de Ontvanger)
en het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 23 augustus 2016, nummer LEE 15/5061, ECLI:NL:RBNNE:2016:3941, in het geding tussen belanghebbende en de Ontvanger
1 Ontstaan en loop van het geding
De Ontvanger heeft belanghebbende bij beschikking van 21 april 2015 tot een bedrag van € 7.109 aansprakelijk gesteld voor aan [A] BV voor de jaren 2007 en 2008 opgelegde naheffingsaanslagen in de loonheffing, welke aanslagen onbetaald zijn gebleven. De aansprakelijkstelling ziet tevens op met de naheffingsaanslagen samenhangende boetes, heffingsrente, invorderingsrente en invorderingskosten.
De Ontvanger heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Ontvanger vernietigd en de beschikking vernietigd.
De Ontvanger en belanghebbende hebben beiden tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2017. Belanghebbende is, alhoewel daartoe op correcte wijze uitgenodigd, niet verschenen. Namens de Ontvanger zijn verschenen [B] , bijgestaan door [C] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
Het Hof heeft op 30 juni 2017 en op 3 juli 2017 een brief van belanghebbende ontvangen. Het Hof ziet hierin geen aanleiding tot heropening van het onderzoek. Afschriften van deze twee brieven zijn aan deze uitspraak gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is enig aandeelhouder en enig bestuurder van [A] B.V. (hierna: de BV). De activiteiten van de BV bestaan uit de vervaardiging van machines en apparaten voor algemeen gebruik, het uitvoeren van constructiewerkzaamheden, fabricage van machines (apparatenbouw, bedrijfsautomatisering, bulkverladingsinstallaties) en de ontwikkeling en bouw van nieuwe prototype apparaten. De BV had twee werknemers in dienst, belanghebbende en [D] .
Belanghebbende verzorgde de jaarstukken en aangiften in de loonheffing van de BV. Op 16 oktober 2008 is de Belastingdienst bij de BV een boekenonderzoek gestart naar de aanvaardbaarheid van de gedane aangiften loonheffingen.
Naar aanleiding van het boekenonderzoek zijn met dagtekening 2 maart 2010 aan de BV naheffingsaanslagen loonbelasting en premies sociale verzekeringen (hierna: loonheffingen) opgelegd voor de onderhavige jaren. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht en zijn vergrijpboetes opgelegd. De daartegen gerichte bezwaren zijn ongegrond verklaard. De BV is tegen de uitspraken op bezwaar in beroep gegaan bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft bij uitspraak van 19 juni 2012 de beroepen gegrond verklaard en de naheffingsaanslagen, de boetes en de beschikkingen heffingsrente verminderd.
Bij uitspraak van 25 juni 2013 heeft het Hof het hoger beroep van de BV gegrond verklaard met betrekking tot het jaar 2008 en voor het overige ongegrond verklaard. De gehandhaafde correcties zien op aan werknemer [D] verstrekte vergoedingen voor spaarloon, bewassing, energie, telefoon en ziektekosten. In de jaren 2007 en 2008 betreft het ten onrechte buiten de loonheffing gebleven vergoedingen van in totaal € 2.258 respectievelijk € 2.070. De Hoge Raad heeft het tegen de uitspraak van het Hof gerichte cassatieberoep ongegrond verklaard onder verwijzing naar artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie (HR 28 februari 2014, nr. 13/03438). In overeenstemming met deze uitspraken heeft de Inspecteur de aanslagen verminderd tot:
Loonheffing |
Rente |
Boete |
Totaal |
|
Aanslag 2007 |
7.428 |
668 |
952 |
9.048 |
Vermindering |
-5.120 |
-462 |
-490 |
-6.072 |
Resteert |
2.308 |
206 |
462 |
2.976 |
Aanslag 2008 |
7.351 |
282 |
903 |
8.536 |
Vermindering |
-5.160 |
-199 |
-465 |
-5824 |
Resteert |
2.191 |
83 |
438 |
2.712 |
Gedurende de bezwaar- en beroepsprocedures is aan de BV uitstel van betaling verleend. Na intrekking van het uitstel is op 15 april 2014 een hernieuwd bevel tot betaling gedaan en is een dwangbevel betekend. Dit heeft niet geleid tot betaling van de naheffingsaanslagen door de BV. De BV heeft geen melding van betalingsonmacht gedaan.
Na aankondiging daarvan is belanghebbende bij beschikking aansprakelijkstelling van 21 april 2015 (hierna: de beschikking) als bedoeld in artikel 49 van de Invorderingswet 1990 (hierna: de Wet) tot een bedrag van € 7.109 aansprakelijk gesteld voor de door de BV niet betaalde bedragen. In de beschikking wordt voor zover van belang het volgende opgemerkt:
“Er is sprake van kennelijk onbehoorlijk bestuur. Dit blijkt uit de overwegingen van de Rechtbank Leeuwarden d.d. 19 juni 2012 en van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 25 juni 2013: “…dat sprake is van grove schuld omdat belanghebbende, door zich niet vooraf op de hoogte te stellen van de geldende regelgeving, niet de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van haar als inhoudingsplichtige mag worden gevergd en omdat belanghebbende wat betreft de spaarregeling geheel naar eigen inzicht heeft gehandeld”
U bent daarom aansprakelijk voor (een deel van) de niet betaalde belasting van [A] B.V. Deze aansprakelijkstelling is gebaseerd op artikel 36 van de Invorderingswet 1990 en artikel 60 van de Wet financiering sociale verzekeringen en premiebesluiten.
Artikel 32, lid 2, van de Invorderingswet 1990 bepaalt dat u aansprakelijk bent voor de kosten en invorderingsrente die verband houden met de belastingschuld, voor zover het ontstaan hiervan aan u is te wijten. Dit geldt ook voor de in de belastingaanslag(en) begrepen heffingsrente en bestuurlijke boete.”
Volgens de bij de beschikking gevoegde specificatie betreft de aansprakelijkstelling voor het jaar 2007 het restant van de aanslag (€ 3.039), kosten (€ 15) en tot op de dag van de aansprakelijkstelling belopen invorderingsrente (€ 461), in totaal € 3.515. Voor het jaar 2008 is dat het restant van de aanslag (€ 2.911), kosten (€ 241) en tot op de dag van de aansprakelijkstelling belopen invorderingsrente (€ 422), in totaal € 3.574; door een telfout op € 3.594 gesteld. Uit de in hoger beroep door de Ontvanger verstrekte gegevens blijkt dat de uit de beroep- en cassatieprocedure volgende vermindering van de heffingsrente (totaal € 661, waarvan 2007: € 462 en 2008: € 199) door de Ontvanger niet als vermindering van de betreffende beschikkingen is verwerkt, maar als te verrekenen bedrag. Van het bedrag van € 661 is € 399 verrekend met de aanslag over 2006 en € 262 verrekend met de invorderingskosten van aanmaning en dwangbevel voor het jaar 2007.
De Rechtbank heeft de beschikking vernietigd omdat de Ontvanger in beroep geen inzicht heeft kunnen geven in het verband tussen de aan de BV opgelegde aanslagen en beschikkingen zoals deze na vermindering luiden enerzijds en het bedrag van de aansprakelijkstelling anderzijds. De Rechtbank heeft hierbij het volgende overwogen, waarbij belanghebbende als eiser en de Ontvanger als verweerder worden aangeduid.
“5.2. Daartoe acht de rechtbank mede redengevend dat verweerder ter zitting weliswaar heeft verklaard de hoogte van de belastingschuld, waarvoor eiser aansprakelijk is gesteld, te hebben afgeleid uit het systeem en de uitspraken van de rechtbank en het hof (zie 1.4), maar heeft verweerder desgevraagd geen aansluiting kunnen maken tussen die bedragen en het beloop van de aansprakelijkstelling. Verder heeft verweerder ter zitting desgevraagd geen enkel inzicht kunnen geven in welk deel van het bedrag van € 3.039 (2007) en van € 2.911 (2008) ziet op loonheffingen en welk deel van dat bedrag ziet op heffingsrente. Verweerder heeft ter zitting evenmin kunnen bevestigen noch ontkennen dat eiser tevens aansprakelijk is gesteld voor de aan de B.V. opgelegde (en later verminderde) boeten en, indien dat het geval is, welk bedrag die boete(n) beloopt of belopen. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt daardoor voldoende inzicht in de aanwezigheid dan wel de omvang van de in de onderscheiden aanslagbiljetten opgenomen nageheven loonheffingen, onderscheidenlijk heffingsrente en boetes, laat staan dat verweerder invulling heeft kunnen geven aan zijn stelplicht omtrent de vraag wel deel daarvan – na de verschillende verminderingen in (hoger) beroep – uiteindelijk onbetaald is gebleven. Op deze manier kan bovendien niet worden vastgesteld of en in hoeverre de bedragen aan heffingsrente en boete waarvoor eiser aansprakelijk is gesteld, daadwerkelijk dienovereenkomstig zijn verminderd.
Het voorgaande geldt nog sterker voor de bedragen aan invorderingsrente en verschuldigde kosten. Op geen enkele manier heeft verweerder handen en voeten kunnen geven aan de bedragen waarvoor eiser aansprakelijk is gesteld.”
3 Geschil
In geschil is of belanghebbende terecht aansprakelijk is gesteld voor de door de BV onbetaald gebleven naheffingsaanslagen in de loonheffing en de daarmee samenhangende bedragen.
Belanghebbende stelt dat de aanslagen ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan de BV zijn opgelegd en dat hij ten onrechte aansprakelijk is gesteld voor de betaling van die aanslagen.
De Ontvanger stelt dat de hoogte van de aanslagen niet meer ter discussie kan staan, dat belanghebbende terecht als bestuurder aansprakelijk is gesteld en dat hij in hoger beroep in voldoende mate inzicht heeft gegeven in de bedragen waarvoor belanghebbende aansprakelijk is gesteld. Ter zitting heeft de Ontvanger verklaard dat de aansprakelijkstelling voor de boetes en de invorderingskosten dient te vervallen.