Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-08-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:7007, 17/00010

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-08-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:7007, 17/00010

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
15 augustus 2017
Datum publicatie
25 augustus 2017
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2017:7007
Zaaknummer
17/00010

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Inkomsten uit hennep? Strafrechtelijke gedeeltelijke vrijspraak. Invloed arrest Melo Tadeu. Doorwerking vermoeden van onschuld. Vereiste aangifte? Inspecteur slaagt niet in bewijslast.

Uitspraak

Belastingkamer

Locatie Arnhem

nummer 17/00010

uitspraakdatum: 15 augustus 2017

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland van 25 november 2016, nummer AWB 16/3320, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Amsterdam (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.052. Daarbij is een bedrag van € 672 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag en de beschikking inzake de belastingrente gehandhaafd.

1.3.

Het door belanghebbende tegen deze uitspraken op bezwaar ingestelde beroep is door de Rechtbank ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens een nader stuk ingediend.

1.5.

Tot de stukken van het geding behoort voorts het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6.

Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgehad op 19 juli 2017 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord: belanghebbende, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. [A] en mevrouw [B] , alsmede mr. [C] en mr. [D] namens de Inspecteur.

1.7.

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende, die is geboren [in] 1950, was van medio 2011 tot begin 2015 eigenaar van de woning aan de [a-straat] 2 te [E] (hierna: de woning). Volgens de gegevens van de basisadministratie persoonsgegevens was dit adres van 13 mei 2011 tot 12 januari 2015 zijn woonadres. Belanghebbende heeft een partner (mevrouw [B] ) die in [Z] woont.

2.2.

In het onderhavige jaar (2012) genoot belanghebbende een WAO-uitkering van gemiddeld ongeveer € 1.100 netto per maand. Voorts ontving hij een zorgtoeslag van ongeveer € 70 per maand. In augustus 2012 en in september 2012 heeft belanghebbende een belastingteruggaaf ontvangen van (telkens) € 326. In november 2012 heeft belanghebbende voorts een tweetal belastingteruggaven ontvangen van elk € 326 en één van € 226. Daarnaast heeft belanghebbende op 3 juli 2012 een belastingteruggaaf van € 2.869 ontvangen. De door belanghebbende in 2012 verschuldigde hypotheekrente beliep € 7.590. Belanghebbende was in 2012 houder van twee personenauto’s, te weten een Nissan Micra 1.3 3HB uit 1998 en een Opel Vivaro 1.9DI uit 2004. Belanghebbende is per 20 februari 2012 als houder van de Opel geregistreerd in het kentekenregister. Belanghebbende heeft twee bankrekeningen, één bij de [a-bank] met nummer [00000] en één bij de [b-bank] met nummer [00001] . De saldi op deze rekeningen in 2012 en 2013 waren telkens zeer beperkt (debetstanden kwamen met enige regelmaat voor). De afschrijvingen op deze bankrekeningen hadden in 2012 en 2013 voornamelijk betrekking op betalingen ter zake van de zogenoemde vaste lasten als hypotheekrente, rekeningen van het nutsbedrijf, de motorrijtuigenbelasting en premies voor verschillende verzekeringen, waaronder de zorgverzekering. Afschrijvingen ter zake van boodschappen, dagelijkse gebruiksartikelen en kleding zijn niet of nauwelijks waarneembaar. Ook contante opnamen zijn er blijkens de afschriften nauwelijks geweest, zij het dat op 5 juli 2012 een bedrag van € 1.250 is gepind van de [b-bank] -rekening. Belanghebbende heeft op 9 juli 2012 een bedrag van € 1.500 aan zijn dochter ter leen verstrekt. Voorts is in 2013 een bedrag van € 700 en een bedrag van € 500 contant opgenomen. Op 24 december 2013 heeft belanghebbende voorts € 1.000 contant opgenomen en aan zijn dochter geleend. Drie dagen later heeft zij dit bedrag terugbetaald, door middel van een overboeking, aan belanghebbende.

2.3.

Op 30 januari 2013 heeft de politie op de zolderverdieping van de woning een hennepkwekerij met 344 hennepplanten van ongeveer vier weken oud aangetroffen. De betreffende verbalisanten ( [F] en [G] ) hebben op 20 februari 2013 van hun bevindingen en verhoren processen-verbaal opgemaakt. Deze processen-verbaal zijn in deze belastingprocedure niet overgelegd door de Inspecteur.

2.4.

Op basis van de processen-verbaal van 20 februari 2013 van genoemde verbalisanten heeft brigadier [H] op 29 mei 2013 een rapport ‘berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij’ opgemaakt. Hij is (op basis van de bevindingen in de processen-verbaal van 20 februari 2013) ervan uitgegaan dat één eerdere oogst van 344 hennepplanten in 2012 heeft plaatsgevonden. De aanwijzingen die volgens het proces-verbaal van 29 mei 2013 daarvoor in de processen-verbaal van 20 februari 2013 waren vermeld, waren kort gezegd: de aanwezigheid van hennepresten, kalkafzetting op het zeil en plantenpotten, de aanwezigheid van stof op koolfilters en op de kappen van de armaturen van de assimilatielampen, verkleurde houten latten, de aanwezigheid van knipscharen en van wortelresten. De brigadier heeft op basis van de normen van het zogenoemde BOOM-rapport de opbrengst van de kweek van 344 hennepplanten becijferd op € 31.818,62 en de kosten op € 2.375,92. Aldus is het door belanghebbende in de periode 21 oktober 2012 tot en met 30 januari 2013 wederrechtelijk verkregen voordeel door de politie bepaald op € 29.442,70.

2.5.

De Inspecteur is op basis van het Convenant Aanpak Hennepteelt in kennis gesteld van de ontmanteling van de hennepkwekerij in de woning van belanghebbende. Hij heeft belanghebbende daarover bij brief van 8 oktober 2013 bericht en medegedeeld dat de inkomsten uit de hennepkwekerij als resultaat uit overige werkzaamheden in de aangifte IB/PVV 2012 dienen te worden opgenomen. De Inspecteur heeft belanghebbende verzocht dienaangaande informatie te verstrekken. Belanghebbende heeft bij brief van 21 oktober 2013 de Inspecteur, onder verwijzing naar zijn eerdere ten overstaan van de politie afgelegde verklaring, bericht dat hij de betreffende zolderkamer per december 2012 had verhuurd aan een persoon genaamd [I] voor € 500 per maand. Een afschrift van het paspoort van [I] en de overeenkomst heeft belanghebbende bijgevoegd.

2.6.

Belanghebbende is op 17 december 2013 door de officier van justitie gedagvaard om op 20 januari 2014 als verdachte ter terechtzitting van de politierechter te verschijnen. De dagvaarding behelsde twee strafbare verwijten. Volgens het eerste feit zou belanghebbende in strijd met de Opiumwet kort gezegd op 30 januari 2013 te [E] opzettelijk 344 hennepplanten hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig hebben gehad. Volgens het tweede ten laste gelegde feit zou belanghebbende in de periode 1 augustus 2012 tot en met 30 januari 2013, kort gezegd, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening een hoeveelheid elektriciteit hebben weggenomen. Voorts heeft de officier van justitie een zogenoemde ontnemingsvordering ex artikel 36 e Wetboek van Strafrecht ingediend ten bedrage van € 29.442,70, gebaseerd op het in 2.4 genoemde rapport ‘berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij’.

2.7.

Bij vonnis van 20 januari 2014 van de politierechter is belanghebbende, blijkens de tot de gedingstukken behorende aantekening mondeling vonnis, ter zake van het opzettelijk aanwezig hebben op 30 januari 2013 van hennepplanten veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 50 uren. Ter zake van feit 2 is hij vrijgesproken. De ontnemingsvordering van de officier van justitie is tot een bedrag van € 1.000 toegekend. Tegen deze beslissingen is geen hoger beroep ingesteld.

2.8.

Belanghebbende heeft op 14 mei 2013 de aangifte IB/PVV voor het jaar 2012 ingediend. In de aangifte, die is gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.536, zijn geen inkomsten ter zake van de hennepkwekerij verantwoord. Het belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.536 vormt de som van € 19.138 aan WAO-uitkering, -/- € 5.880 saldo eigen woning en € 2.722 aan specifieke zorgkosten.

2.9.

Bij brief van 12 februari 2015 heeft de Inspecteur belanghebbende bericht dat van de aangifte wordt afgeweken. Van de specifieke zorgkosten zal een bedrag van € 648 in aftrek worden aanvaard. Voorts zal het in het rapport ‘berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij’ vermelde bedrag van € 29.442 als resultaat uit overige werkzaamheden tot het inkomen worden gerekend. Aldus heeft de Inspecteur met dagtekening 27 februari 2015 de onderwerpelijke aanslag IB/PVV 2012 aan belanghebbende opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.052. Voorts is hem € 672 aan belastingrente in rekening gebracht.

2.10.

Hiertegen heeft belanghebbende bezwaar aangetekend. In bezwaar heeft belanghebbende bestreden dat hij inkomsten uit de hennepkwekerij heeft genoten. Hij heeft gesteld dat hij zijn woning had verhuurd aan een persoon die zich voordeed als de heer [I] . Voorts heeft belanghebbende erop gewezen dat de politierechter hem heeft vrijgesproken voor het telen van hennep en ‘slechts’ heeft veroordeeld voor het aanwezig hebben van hennep op 30 januari 2013 en dat de ontnemingsvordering is toegewezen tot een bedrag van € 1.000 ter zake van huurinkomsten en niet ter zake van inkomsten uit de verkoop van hennep. Belanghebbende heeft voorts gesteld, onder verwijzing naar het arrest EHRM 23 oktober 2014, nr. 27785/10, Melo Tadeu tegen Portugal, ECLI:CE:ECHR:2014:1023JUD002778510 (hierna: arrest Melo Tadeu) dat de Inspecteur in strijd handelt met het in artikel 6, lid 2, EVRM neergelegde vermoeden van onschuld. De Inspecteur heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

2.11.

Het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep is door de Rechtbank ongegrond verklaard. Kort gezegd heeft de Rechtbank geoordeeld dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende in 2012 een bedrag van (ten minste) € 29.442 aan niet-verantwoorde hennepinkomsten heeft genoten. Ter zake van het beroep van belanghebbende op het arrest Melo Tadeu heeft de Rechtbank geen oordeel gegeven.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Tussen partijen is in geschil of de aanslag IB/PVV 2012 terecht is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.052. Meer in het bijzonder houdt partijen verdeeld of belanghebbende in 2012 inkomsten uit de hennepkwekerij heeft genoten. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en de Inspecteur bevestigend.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraken op bezwaar, en kennelijk tot vermindering van de aanslag tot aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van kennelijk € 13.610 en dienovereenkomstige vermindering van de beschikking belastingrente.

3.4.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing