Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 05-09-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:7696, 16/01428

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 05-09-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:7696, 16/01428

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
5 september 2017
Datum publicatie
22 september 2017
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2017:7696
Formele relaties
Zaaknummer
16/01428

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Voormalig werknemer accountantskantoor. Productief maken van goodwill in eigen onderneming?

Uitspraak

Belastingkamer

Locatie Arnhem

Nummer 16/01428

uitspraakdatum: 5 september 2017

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 oktober 2016, nummer AWB 16/2183, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2017. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende was in de periode 1 maart 1999 tot 31 januari 2003 werkzaam bij accountantskantoor [A] te [B] .

2.2.

In het kader van de beëindiging van het dienstverband is tussen belanghebbende en zijn voormalige werkgever geprocedeerd voor de Rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Nijmegen. De rechtbank overwoog in haar vonnis van 21 december 2007, ECLI:NL:RBARN:2007:BC1851, onder meer:

‘1.2 [A] en [X] zijn in het kader van de beëindiging van het dienstverband van [X] een nieuw relatiebeding overeengekomen dat, voor zover hiervan belang, inhoudt:

“Het is de heer [X] verboden gedurende 12 maanden na datum waarop de arbeidsovereenkomst van hem met [A] is geëindigd werkzaamheden, hoe ook genaamd, te verrichten ten behoeve van enige cliënt en/of relatie van het kantoor [B] van [A] alsmede van enige cliënt en/of relatie, die de heer [X] kent van het kantoor [C] van [A] , ongeacht of die cliënt en/of relatie door de heer [X] daarvoor benaderd is of dat die cliënt op eigen initiatief de heer [X] heeft verzocht ten behoeve van die cliënt en/of relatie werkzaamheden te verrichten. (…)

In het geval de heer [X] (…) werkzaamheden ten behoeve van enige hierboven cliënt en/of relatie, uitsluitend op diens verzoek, wenst te verrichten, dan dient de heer [X] zulks schriftelijk (…) aan [A] mede te delen. Het hierboven omschreven verbod is ten aanzien van deze cliënt en/of relatie niet van toepassing, doch slechts onder de voorwaarde, dat door, dan wel namens de heer [X] een vergoeding aan [A] is betaald ter hoogte van 70% van het vaststellingshonorarium (exclusief BTW), dat door [A] aan die cliënt en/of relatie in rekening is gebracht in het jaar voorafgaande aan het hiervoor genoemde verzoek.(…)”

(…)

De vordering en het verweer in reconventie

4. [X] vordert in reconventie [A] te veroordelen om aan hem te betalen € 10.264,70, vermeerderd met rente en proceskosten.

[X] voert hiertoe, kort samengevat, aan. Hij heeft aanspraak op een ontbindingsvergoeding van € 45.434,91 bruto. Hij dient voor het “overnemen” van de cliënten van [A] € 35.170,21 aan [A] te betalen. Het restbedrag van € 10.264,70 weigert [A] echter te betalen.

5. [A] voert gemotiveerd verweer.

(…)

In reconventie

(…)

13. Voorts werpt [A] bij conclusie van antwoord in reconventie op dat de “verkoop van de klanten” met BTW belast is, zodat zij is verschuldigd € 45.434,91 - € 41.852,55 (€ 35.170,21 vermeerderd met 19% BTW) = € 3.582,36. Nadat [X] bij conclusie van repliek in reconventie een beroep heeft gedaan op een brief van 20 september 2004 van de inspecteur van de belastingdienst/Rivierenland/kantoor Arnhem, die erop neerkomt dat de inspecteur de betalingen van de “verkoop van de klanten” aanmerkt als negatief loon en erin toestemt dat “bruto-verrekening” kan plaatsvinden met het bedrag dat [X] van [A] heeft te vorderen uit hoofde van de beëindiging van het dienstverband, stelt [A] bij conclusie van dupliek in reconventie dat zij aan [X] “slechts” € 10.264,70 is verschuldigd. Kennelijk handhaaft [A] dit verweer niet langer.

14. De vordering inclusief de niet-betwiste, primair gevorderde rente zal dan ook worden toegewezen. Uit voornoemde brief van de inspecteur volgt wel dat het bedrag van € 10.264,70 een brutobedrag is.’

2.3.

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het betaalde bedrag van € 10.264,70 als brutoloon moet worden aangemerkt, dat zijn voormalige werkgever heeft verzuimd dit bedrag als loon in de loonadministratie te verwerken en dat die voormalige werkgever eveneens heeft verzuimd daarop loonheffing in te houden. Belanghebbende heeft dit bedrag in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2008 verantwoord onder de bron winst uit onderneming. De aanslag is conform de ingediende aangifte opgelegd.

2.4.

Voor het jaar 2012 heeft belanghebbende aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 114.922. Hij heeft daarbij een bedrag van € 35.170,21 als afschrijving goodwill ten laste van zijn winst uit onderneming gebracht. De Inspecteur heeft deze aftrek niet geaccepteerd en een aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 145.871, als volgt berekend:

Aangegeven inkomen uit werk en woning

€ 114.922

Bij: correctie afschrijving goodwill

€ 35.170

Af: hogere MKB winstvrijstelling

€ 4.221

Vastgesteld inkomen uit werk en woning

€ 145.871

Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.

3 Het geschil

In geschil is of belanghebbende het bedrag van € 35.170 in het onderhavige jaar in aftrek mag brengen. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat sprake is van betaalde goodwill die hij mag afschrijven. De Inspecteur neemt primair het standpunt in dat het bedrag van € 35.170 al ten laste van de winst is gebracht over het jaar 2008. Het is om die reden dan ook niet meer mogelijk op grond van de foutenleer in het jaar 2012 dit bedrag te activeren en (ineens) af te schrijven. Subsidiair stelt de Inspecteur dat er geen sprake is van goodwill, maar van een boete. Om die reden behoort activering niet tot de mogelijkheden. Meer subsidiair is de Inspecteur van mening dat indien een en ander als goodwill is aan te merken en in 2012 mag worden geactiveerd dat afschrijving dient plaats te vinden gedurende een periode van 10 jaar.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing