Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 05-09-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:7794, 16/00872

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 05-09-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:7794, 16/00872

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
5 september 2017
Datum publicatie
22 september 2017
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2017:7794
Formele relaties
Zaaknummer
16/00872

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Winst uit aanmerkelijk belang. Omvang. Toepassing art. 4.17a Wet IB 2001. Is sprake van beleggingsvermogen?

Uitspraak

Belastingkamer

Locatie Arnhem

nummer 16/00872

uitspraakdatum: 5 september 2017

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Almelo (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland 28 juni 2016, nummer AWB 15/4070, in het geding tussen Inspecteur en

de erven [X] te [Z] (hierna: belanghebbenden)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbenden is voor het jaar 2012 navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 75.271 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 2.534.160. Aan belastingrente is daarbij een bedrag berekend van € 34.668.

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbenden heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 75.271 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 2.514.412, en de belastingrente verminderd tot € 34.398.

1.3

Belanghebbenden zijn tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 28 juni 2016 gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de navorderingsaanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 75.271 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.582.563, en de belastingrente dienovereenkomstig verminderd.

1.4

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbenden hebben een verweerschrift ingediend.

1.5

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2017 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] namens de Inspecteur, alsmede [B] , als de gemachtigde van belanghebbenden, bijgestaan door [C] .

1.7

De gemachtigde van belanghebbenden heeft een pleitnota overgelegd.

1.8

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

[in] 2012 is de heer [X] (hierna: erflater) overleden. Erflater was tot zijn overlijden buiten gemeenschap van goederen gehuwd met [D] (hierna: de echtgenote). Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren. De echtgenote en de twee kinderen zijn de erfgenamen van erflater.

2.2

Erflater was directeur en enig aandeelhouder van [E] BV (hierna: Beheer BV) en van [F] BV (hierna: Holding BV).

2.3

Beheer BV is een beleggingsvennootschap. Het vermogen van deze vennootschap bestaat uit banktegoeden en onroerende zaken.

2.4

Holding BV bezit alle aandelen in [G] BV (hierna: de werkmaatschappij). In laatstgenoemde vennootschap wordt een onderneming gedreven. De werkmaatschappij treedt naar buiten onder de naam “ [G1] ”. Holding BV en de werkmaatschappij vormen een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting.

2.5

De werkmaatschappij huurt delen van een bedrijfspand van Beheer BV (showroom en hallen 1 en 2) en is gevestigd in het pand [a-straat] 37 te [Z] . Naast de werkmaatschappij zijn er eveneens andere – derden – huurders van delen van het pand [a-straat] 37.

2.6

Bij brief van 15 mei 2002 heeft de gemeente [Z] , met de navolgende adressering, onder meer als volgt bericht:

“ [G1] B.V.

De Heer [X]

[a-straat] 37

[Z]

(…)

”Geachte heer/mevrouw,

Als gegadigde voor een kavel bedrijfsterrein brengen wij u hierbij op de hoogte van de laatste stand van zaken omtrent de te ontwikkelen bedrijfsterreinen in [Z] (…).”

2.7

Bij brieven van de gemeente Oldenzaal van 21 augustus 2002 en 20 september 2002 gericht aan “ [G1] B.V., De heer [X] ” respectievelijk “ [G1] B.V., De heer [X] ”, is de aangeschreven rechtspersoon eveneens aangemerkt als ingeschreven gegadigde voor een bedrijfskavel.

2.8

In de brief van 5 november 2002, gericht aan erflater, heeft de gemeente Oldenzaal, onder meer, als volgt bericht:

“Geachte heer [X] ,

Het gemeentebestuur van Oldenzaal heeft besloten het gebied rondom het station te herontwikkelen. Oldenzaal Centraal is de naam van dit herontwikkelingsproject (…).

Voor het gehele plangebied Oldenzaal Centraal wordt thans gewerkt aan een ontwikkelingsvisie op hoofdlijnen. Gezien het feit dat u gevestigd bent binnen het plangebied, willen wij graag in een vroegtijdig stadium met u van gedachten wisselen over de visievorming.

(…)”

2.9

Bij brief van 6 oktober 2011, heeft de gemeente Oldenzaal het volgende geschreven:

“ [G1] B.V.

De heer [X]

[a-straat] 37

[Z]

(…)

Geachte heer [X] ,

U staat ingeschreven als gegadigde voor een bedrijfskavel. In dit kader bent u op woensdag 5 oktober 2011 telefonisch benaderd door onze Adviseur Vastgoed (de heer [H] ) voor een kavel in het plan [I] .

U gaf aan hiervoor op dit moment geen belangstelling te hebben vanwege bedrijfseconomische motieven. Verder heeft u te kennen gegeven wel als geïnteresseerde op de gegadigdenlijst te willen blijven staan.”

2.10

De fiscale jaarstukken van de fiscale eenheid Holding BV vermelden de navolgende geconsolideerde omzet- en winstcijfers (fiscaal):

Omzet Resultaat

2009 € 2.578.789 € 36.297

2010 € 2.932.407 € 135.767

2011 € 2.682.960 € 62.736

2012 € 2.301.575 (€ 74.833)

2013 € 1.849.087 (€ 346.091)

2014 € 1.944.215 (€ 190.901)

2.11

[in] 2012 is erflater onverwachts overleden. Blijkens zijn testament heeft erflater de aandelen in de hiervoor genoemde vennootschappen gelegateerd aan zijn echtgenote. De echtgenote heeft de onderneming na het overlijden van erflater voortgezet.

2.12

Belanghebbenden hebben op 1 april 2014 de aangifte IB/PVV 2012 van erflater ingediend. Hierin is een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 75.271 aangegeven.

2.13

Met dagtekening 16 mei 2014 is de aanslag IB/PVV 2012 conform de ingediende aangifte vastgesteld.

2.14

Bij e-mailbericht van 23 juni 2014 hebben belanghebbenden de Inspecteur bericht dat zij ten onrechte geen winst uit aanmerkelijk belang in de aangifte hebben opgenomen.

2.15

Bij brief van 16 juli 2014 hebben belanghebbenden de Inspecteur verzocht om toepassing van artikel 4.17a van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) ten aanzien van de aandelen in Holding BV.

2.16

In juli 2014 heeft de algemene vergadering van aandeelhouders van Holding BV besloten tot een dividenduitkering van € 1.100.000. In de brief van 16 juli 2014 (2.15) heeft de echtgenote de Inspecteur verzocht om op deze dividenduitkering artikel 4.12a Wet IB 2001 toe te passen. Holding BV is het bedrag van de dividenduitkering geheel schuldig gebleven.

2.17

Bij beschikking van 11 november 2014 heeft de Inspecteur goedgekeurd dat Holding BV en Beheer BV een fusie aangaan op de voet van artikel 3.55 Wet IB 2001, waarbij aandelen Holding BV worden omgeruild voor aandelen Beheer BV.

2.18

De Inspecteur heeft zich bij brief van 11 november 2014 op het standpunt gesteld dat de waarde van de aandelen in Holding BV per 31 december 2012 € 1.737.944 bedroeg en dat het beleggingsvermogen van Holding BV per 31 december 2012 – bestaande uit effecten en liquide middelen – moet worden vastgesteld op (afgerond) € 950.000. De winst uit aanmerkelijk belang bij erflater van de aandelen in Holding BV heeft de Inspecteur vastgesteld op (€ 950.000 -/- € 18.151 (verkrijgingsprijs)) € 931.849. Voorts heeft hij de winst uit aanmerkelijk belang met betrekking tot de aandelen van Beheer BV – uitgaande van een waarde in het economische verkeer van (afgerond) € 1.625.000 en een verkrijgingsprijs van € 22.689 – berekend op € 1.602.311.

2.19

Bij brief van 17 november 2014 heeft de Inspecteur aan belanghebbenden bericht dat hij het voornemen heeft een navorderingsaanslag op te leggen, rekening houdend met een winst uit aanmerkelijk belang van erflater van (€ 931.849 + € 1.602.311 =) € 2.534.160. Met dagtekening 20 december 2014 is de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd.

2.20

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar het beleggingsvermogen van Holding BV per overlijdensdatum gehandhaafd op € 950.000, de winst uit aanmerkelijk belang op de aandelen Holding BV gehandhaafd op € 931.849, de winst uit aanmerkelijk belang met betrekking tot de aandelen Beheer BV nader vastgesteld op € 1.582.563, en het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang verminderd tot (€ 931.849 + € 1.582.563) € 2.514.412.

2.21

De Rechtbank heeft geoordeeld dat de winst uit aanmerkelijk belang met betrekking tot de aandelen Beheer BV door de Inspecteur terecht is vastgesteld op € 1.582.563. Met betrekking tot de vererfde aandelen Holding BV is echter naar het oordeel van de Rechtbank geen sprake van winst uit aanmerkelijk belang, omdat belanghebbenden de grenzen der redelijkheid niet hebben overschreden door het gehele vermogen van Holding BV aan te merken als ondernemingsvermogen. De Rechtbank heeft daarom de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de navorderingsaanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 75.271 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.582.563.

2.22

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

2.23

In een email van 3 mei 2017 van de heer [J] , Adviseur Vastgoed van de gemeente Oldenzaal, heeft deze aan de heer [C] , onder meer geschreven:

“De gemeente Oldenzaal heeft in 2003 een visie vastgesteld voor het gebied waarin zich de eigendommen en het bedrijf [G1] bevinden. Vervolgens is in 2005 het masterplan voor het gebied vervaardigd. In het masterplan is aangegeven dat het gebied hoofdzakelijk wordt herontwikkeld voor de bouw van woningen.

(…)

Daartoe wil de gemeente zoals gebruikelijk ter voorkoming van onteigening graag op minnelijke basis de eigendommen van [G1] aankopen en zo mogelijk faciliteren in de herhuisvesting van het bedrijf.

(…)

Wij waren van mening dat we met het bedrijf [G1] in gesprek zijn: [G1] .

(…)

In voormeld masterplan heeft de gemeente al meerdere eigendommen aangekocht. Deze aankopen zijn uitsluitend gedaan om de beoogde herontwikkeling te kunnen realiseren. Dat aankopen in voorstellen aan het college en raad als ‘strategisch’ zijn bestempeld heeft betrekking op de wijze waarop de besluitvorming tot het aangaan van verplichtingen binnen de gemeente tot stand komt.

(…)”

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In hoger beroep is alleen nog de door de Inspecteur berekende omvang van de winst uit aanmerkelijk belang met betrekking tot de aandelen Holding BV in geschil. Meer in het bijzonder is daarbij in geschil of in het kader van de toepassing van artikel 4.17a Wet IB 2001, een deel van het vermogen van Holding BV dient te worden aangemerkt als beleggingsvermogen, en – indien die vraag bevestigend dient te worden beantwoord – welk bedrag als zodanig is aan te merken.

3.2

De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat – voor de toepassing van artikel 4.17a Wet IB 2001 – van het vermogen van Holding BV een bedrag van € 850.000 als beleggingsvermogen dient te worden aangemerkt.

3.3

Belanghebbenden daarentegen stellen dat het gehele vermogen van Holding BV dient te worden aangemerkt als ondernemingsvermogen.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.5

De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de navorderingsaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 75.271 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 2.414.412.

3.6

Belanghebbenden concluderen tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing