Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-09-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:8189, 16/00660 t/m 16/00663

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-09-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:8189, 16/00660 t/m 16/00663

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
19 september 2017
Datum publicatie
29 september 2017
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2017:8189
Formele relaties
Zaaknummer
16/00660 t/m 16/00663

Inhoudsindicatie

Loonheffing. Pseudo-eindheffing excessieve vertrekvergoeding. Strijdigheid met verdragen?

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers 16/00660 tot en met 16/00663

uitspraakdatum: 19 september 2017

Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] N.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 mei 2016, nummers AWB 14/2087, 14/2088, 14/2089 en 14/2091, ECLI:NL:RBGEL:2016:2526, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Amsterdam (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Met dagtekening 24 oktober 2013 heeft belanghebbende de volgende aangiften “Loonheffingen Pseudo-eindheffing excessieve vertrekvergoeding” gedaan:

- over het tijdvak 2011, waarin is vermeld als excessief deel van de vertrekvergoeding ten aanzien van [A] (hierna: [A] ) € 1.297.441 en als te betalen pseudo-eindheffing € 389.232. Dit bedrag is afgedragen [in] 2013;

- over het tijdvak 2012, waarin is vermeld als excessief deel van de vertrekvergoeding ten aanzien van [A] € 350.000 en als te betalen pseudo-eindheffing € 105.000. Dit bedrag is afgedragen [in] 2013;

- over het tijdvak 2013, waarin is vermeld als excessief deel van de vertrekvergoeding ten aanzien van [B] (hierna: [B] ) € 1.500.000 en als te betalen pseudo-eindheffing € 1.125.000. Dit bedrag is afgedragen [in] 2013.

1.2.

De Inspecteur heeft de tegen voormelde afdrachten op aangifte gemaakte bezwaren bij uitspraken op bezwaar afgewezen.

Naheffingsaanslag

1.3.

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 januari 2013 met dagtekening 25 november 2013 een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd ten bedrage van € 1.125.000.

1.4.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd tot € 294.750.

Alle procedures

1.5.

Belanghebbende is tegen voormelde uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.6.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.7.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend.

1.8.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2017. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is een naamloze vennootschap die aan het hoofd staat van een internationaal concern. Haar bestuur wordt gevormd door de [C] (hierna: [C] ).

2.2.

[A] en [B] hebben deel uitgemaakt van de [C] en worden hierna gezamenlijk ook de werknemers genoemd.

[A]

2.3.

heeft de Franse nationaliteit. Hij heeft [in] 2004 tot [in] 2011 in Nederland gewoond en is vanaf [in] 2011 woonachtig in Frankrijk.

2.4.

Aangezien [A] buiten Nederland is geworven, dan wel vanuit een ander land is uitgezonden om in Nederland te werken, kwam hij tot uiterlijk [in] 2014 in aanmerking voor toepassing van de zogenoemde 30%-regeling (artikel 15a, eerste lid, aanhef en letter j, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB), sinds 1 januari 2011: artikel 31a, tweede lid, letter e, Wet LB).

2.5.

Het bruto jaarsalaris van [A] (na toepassing van de 30%-regeling) over de jaren 2009 tot en met 2012 bedroeg:

2009

€ 1.514.830

2010

€ 1.420.491

2011

€ 1.212.141

2012

€ 350.000

2.6.

Per [in] 2011 is de arbeidsovereenkomst van [A] beëindigd. In de Settlement Agreement is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:

“(...)

Article 5: Severance Payment

5.1

After the employment contract has been terminated, [X] wil pay Mr [A] the lump-sum amount of EUR 2.105.173,= gross as compensation for future lost income, including pension entitlements, by way of a supplement to any unemployment benefits or other benefits to which Mr [A] wil be entitled or a lower salary to be earned elsewhere.”

2.7.

De vertrekvergoeding is onder de toepassing van de stamrechtvrijstelling, in de zin van artikel 11, eerste lid, onderdeel g, Wet LB [in] 2011 overgemaakt naar de stamrecht-BV van [A] .

2.8.

In verband met de vertrekvergoeding heeft belanghebbende [in] 2013 op grond van artikel 32bb Wet LB (hierna ook: pseudo-eindheffing) over het tijdvak 2011 aangifte Loonheffingen Pseudo-eindheffing gedaan voor een bedrag van € 389.232.

2.9.

[A] had voorts recht op een bonus gedurende de periode dat hij in het jaar 2011 in dienst was. De hoogte van de bonus was gekoppeld aan het resultaat van belanghebbende over dat jaar en bedroeg € 500.000. De bonus is in 2012 vastgesteld en [in] 2012 uitbetaald. In verband met deze bonus heeft belanghebbende [in] 2013 over het tijdvak 2012 aangifte Loonheffingen Pseudo-eindheffing gedaan voor een bedrag van € 105.000, waarbij zij de 30%-regeling heeft toegepast.

2.10.

In verband met de onder 2.8 en 2.9 vermelde aangiften zijn aan belanghebbende over de tijdvakken 2011 en 2012 met dagtekening 25 november 2013 naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd ten bedrage van respectievelijk € 389.232 en € 105.000. Belanghebbende heeft tegen deze naheffingsaanslagen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 13 februari 2014 de naheffingsaanslagen verminderd tot nihil omdat deze nageheven bedragen reeds op aangifte waren afgedragen.

[B]

2.11.

Het bruto jaarsalaris van [B] over de jaren 2010 tot en met 2012 bedroeg:

2010

€ 1.965.341

2011

€ 2.111.081

2012

€ 2.033.942

2.12.

De arbeidsovereenkomst van [B] is beëindigd. In de Settlement Agreement van 12 juni 2012 is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:

“(...)

Article 1: Resignation as a member of the Board of Management

1. By signing this agreement Mr [B] resigns as member of the Board of [X] eftective [in]

2012 or [in] , 2012 with mutual consent.

Article 2: Employment (termination)

2.1

The Employment Contract will be terminated by mutual consent effective [in] 2013,

(referred to below as the 'Termination Date'). Accordingly, as [in] 2013, Mr [B] will no longer be employed by [X] or by any of company affiliated with [X] .

Article 3: Exemption from work and remuneration

3.1

As from [in] 2012, until the Termination Date Mr [B] will be exempted from the duty to perform work for [X] . Mr [B] will transfer his duties and activities before [in] 2012. He will remain available to answer questions regarding his duties and activities until the Termination Date

3.2

Until the Termination Date, Mr [B] 's gross monthly salary and other perquisites will be paid in the customary manner.

3.3

Mr [B] will be entitled to his variable salary (bonus) for 2012 according to the Employment contract. This bonus will not be payable before April 2013, as usual the interim bonus will be paid in January 2013

(…)

Article 5: Severance Payment

5.1

After the employment contract has been terminated, [X] wil pay Mr [B] the lump-sum amount of EUR 2.150.000,= gross as compensation for future lost income(severance pay), including pension entitlements, by way of a supplement to any unemployment benefits or other benefits.”

2.13.

De overeengekomen vertrekvergoeding van € 2.150.000 is onder toepassing van de stamrechtvrijstelling als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, Wet LB op 2 juli 2013 overgemaakt naar de stamrecht-BV van [B] .

2.14.

[B] had voorts recht op een bonus over het jaar 2012. De hoogte van de bonus was gekoppeld aan het resultaat van belanghebbende over dat jaar en bedroeg in totaal € 1.500.000. De bonus is in 2013 vastgesteld en in twee gelijke delen, [in] 2013 en [in] 2013, uitbetaald. In verband met deze bonus heeft belanghebbende [in] 2013 over het tijdvak 2013 aangifte Loonheffingen Pseudo-eindheffing gedaan voor een bedrag van € 1.125.000.

2.15.

In verband met de onder 2.14 vermelde aangifte is aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 januari 2013 met dagtekening 25 november 2013 een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd ten bedrage van € 1.125.000. Belanghebbende heeft tegen deze naheffingsaanslag bezwaar gemaakt.

2.16.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 11 maart 2014 het bezwaar tegen de naheffingsaanslag gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd tot € 294.750. In de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur – onder meer – het volgende geschreven:

“(…)

Op 24 oktober 2013 heeft u aangifte en afdracht Loonheffing pseudo-eindheffing excessieve

vertrekvergoeding gedaan voor een bedrag van € 1.125.000. Deze afdracht op aangifte ziet op de pseudo-eindheffing die verschuldigd is over de nabetalingen van de bruto bonussen ad € 1.500.000. Met dagtekening 25 november 2013 heeft de Belastingdienst een naheffingsaanslag loonheffing opgelegd ten bedrage van € 1.125.000. Uw grief is dat er geen ruimte meer is voor een naheffingsaanslag tot dit bedrag omdat al aangifte en afdracht heeft plaatsgevonden. Ik merk hierover het volgende op.

[in] 2012 is de dienstbetrekking tussen de heer [B] en [X] beëindigd. [in] 2013 is de ontslagvergoeding ad € 2.150.000 onder toepassing van de stamrechtvrijstelling ex artikel 11, eerste lid, onderdeel g van de Wet LB uitbetaald. Op grond van artikel 32bb, achtste lid Wet LB wordt een excessieve vertrekvergoeding beschouwd te zijn genoten op het tijdstip waarop de dienstbetrekking is beëindigd, of, voor zover de vertrekvergoeding pas daarna als loon wordt genoten dan wel zou worden genoten ingeval artikel 11, eerste lid, onderdeel g, dan wel artikel 11 a, buiten toepassing zou zijn gelaten, op dat latere tijdstip.

(…)

Nu de ontslagvergoeding van € 2.150.000 in juli 2013 aan de heer [B] is uitbetaald, is ook over deze ontslagvergoeding de pseudo-eindheffing in 2013 verschuldigd. Over het jaar 2013 is dan ook te lage aangifte en afdracht pseudo-eindheffing excessieve vertrekvergoeding gedaan door [X] . Na herrekening blijkt dat [X] over 2013 een bedrag van € 1.419.750 aan pseudo-eindheffing excessieve vertrekvergoeding is verschuldigd. [X] heeft inmiddels een bedrag van € 1.125.000 op aangifte afgedragen en is dus nog een bedrag van € 294.750 verschuldigd.”

3 Geschil

3.1.

In geschil is of terecht en tot het juiste bedrag een pseudo-eindheffing als bedoeld in artikel 32bb Wet LB heeft plaatsgevonden over de aan de werknemers verstrekte vertrekvergoedingen en bonussen. Het geschil spitst zich in hoger beroep toe op de volgende vragen:

- Is de pseudo-eindheffing als bedoeld in artikel 32bb Wet LB in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol (hierna: EP) bij het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM)?

- Is de pseudo-eindheffing in strijd met artikel 6 EVRM?

- Is de pseudo-eindheffing in strijd met het discriminatieverbod van artikel 14 EVRM en artikel 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: IVBPR)?

- Is de wijze waarop de Inspecteur de heffing heeft uitgevoerd strijdig met het wettelijke systeem?

- Is bij de berekening van de pseudo-eindheffing ten aanzien van [A] op een onjuiste wijze rekening gehouden met de 30%-regeling?

- Dient de heffing ten aanzien van [A] op grond van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Franse Republiek tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen naar het vermogen van 16 maart 1973 (hierna: het Verdrag) aan Frankrijk toe te komen?

- Is bij de heffing ten aanzien van [B] ten onrechte ervan uitgaan dat de dienstbetrekking per ultimo 2012 is beëindigd?

3.2.

Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken van de Inspecteur, vernietiging van de naheffingsaanslag en teruggave van de afgedragen pseudo-eindheffingen.

3.3.

De Inspecteur beantwoordt de vragen ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing