Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-09-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:8428, 16/01109

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-09-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:8428, 16/01109

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
26 september 2017
Datum publicatie
6 oktober 2017
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2017:8428
Zaaknummer
16/01109

Inhoudsindicatie

Wet Woz. OZB. Heffingsmaatstaf aula voor opbaring van overledenen. Kerkenvrijstelling? Vrijstelling voor begraafplaatsen?

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 16/01109

uitspraakdatum: 26 september 2017

Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 25 juli 2016, nummer Awb 16/483, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Hardenberg (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 15 juli 2015 op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 1 te [Z] , per waardepeildatum 1 januari 2014 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2015 vastgesteld op € 121.000. Tegelijk met deze beschikking zijn de aanslagen onroerendezaakbelasting 2015 (OZB) voor niet-woningen vastgesteld op in totaal € 651,10. Tevens is daarbij een aanslag rioolheffing vastgesteld van € 260,00.

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de eerder vastgestelde waarde verminderd tot € 106.000 en – naar het Hof begrijpt – de aanslagen OZB dienovereenkomstig verminderd, en tevens het bezwaar voor zover gericht tegen de aanslag rioolheffing ongegrond verklaard.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 25 juli 2016 ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2017 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] als gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [B] en mr. [C] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [D] (taxateur).

1.7

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende is een vereniging (zonder winstoogmerk) met volledige rechtsbevoegdheid. Artikel 3 van de statuten van belanghebbende luidt, voor zover hier van belang:

“1. De vereniging heeft ten doel het bieden van een passende gelegenheid tot opbaring van overledenen en het geven van de mogelijkheid tot condoleren.

2. Zij tracht haar doel te bereiken door het stichten en instandhouden van een gebouw waarin overledenen opgebaard kunnen worden en het ter beschikking stellen van ruimten in dit gebouw waarin uitvaartdiensten kunnen worden gehouden of waarin de gelegenheid tot condoleren bestaat. (…)”

2.2

Belanghebbende is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, onder de sector “Overige dienstverlening”, branche “Crematoria, mortuaria en begraafplaatsen”.

2.3

Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak [a-straat] 1 te [Z] (hierna: de onroerende zaak). De onroerende zaak betreft een vrijstaande aula, bouwjaar 1980, met een bruto vloeroppervlakte van 154 m², gelegen op een kavel van 541 m².

2.4

De aula is bestemd voor opbaringen van overledenen van alle gezindten en wordt verzorgd door vrijwilligers.

2.5

Tijdens opbaringen en condoleance-bijeenkomsten ter ere van de overledenen is de aula in overleg met de familie van de opgebaarde overledene voor derden toegankelijk. Indien geen overledenen zijn opgebaard is de aula niet vrij toegankelijk.

2.6

De Verordening op de heffing en invordering van onroerende-zaakbelastingen 2015 van de gemeente Hardenberg (hierna: de Verordening), vermeldt onder meer:

“Artikel 3

1. De heffingsmaatstaf is de op de voet van Hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het kalenderjaar bedoeld in artikel 1.

(…)

Artikel 4 Vrijstellingen

1. In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit al niet is gebeurd bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van:

(…)

c. onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbarebezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;

(…)

m. begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning.

(…)”

2.7

Op basis van een gemeentelijke toezegging uit 1984 werden tot en met het belastingjaar 2011 aan belanghebbende geen aanslagen rioolheffing opgelegd en is de aanslag rioolheffing 2012 vernietigd. Deze toezegging is bij brief van de heffingsambtenaar van 24 april 2012 ingetrokken. Vanaf het belastingjaar 2013 wordt belanghebbende betrokken in de gemeentelijke rioolheffing.

2.8

De heffingsambtenaar heeft de gecorrigeerde vervangingswaarde van de onroerende zaak op waardepeildatum bepaald op basis van de in de taxatiewijzer Crematoria, archetype Aula 1966-1985, vermelde bedragen voor ruwbouw, afbouw en installaties.

2.9

De heffingsambtenaar heeft op 15 juli 2016 bij beschikking op grond van de Wet WOZ de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 121.000, zijnde de gecorrigeerde vervangingswaarde, welke vastgestelde waarde in bezwaar is verlaagd tot € 106.000. Hij heeft daarbij de vrijstellingen als bedoeld in artikel 4, eerste lid, letters c en m, van de Verordening niet toegepast. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.

2.10

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of de heffingsambtenaar met betrekking tot de onroerende zaak de heffingsmaatstaf voor de onroerende zaakbelastingen te hoog heeft vastgesteld, met name is daarbij in geschil of de onroerende zaak kan worden aangemerkt als een in hoofdzaak te zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningsbijeenkomsten van levensbeschouwelijke aard, dan wel of de onroerende zaak voor de toepassing van de Verordening kan worden gerangschikt onder de vrijstelling voor “begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria”.

3.2

Belanghebbende beantwoordt de voorgaande vragen bevestigend. De heffingsambtenaar beantwoordt die vragen daarentegen ontkennend.

3.3

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.4

Belanghebbende concludeert – zo begrijpt het Hof de stellingen van belanghebbende – tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak van de heffingsambtenaar en tot vaststelling van de heffingsmaatstaf van de onroerende zaak voor de onroerendezaakbelasting 2015 van nihil en dienovereenkomstige vermindering van de aanslag OZB.

3.5

De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing