Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-11-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:9841, 15/01482
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-11-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:9841, 15/01482
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 14 november 2017
- Datum publicatie
- 24 november 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2017:9841
- Zaaknummer
- 15/01482
Inhoudsindicatie
Erfbelasting. Verkrijging door zoon. Fictieve verkrijging ex art. 10 SW 1956? Schulderkenning. Rentebetalingen voldaan?
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 15/01482
uitspraakdatum: 14 november 2017
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 9 oktober 2015, nummer LEE 14/5464, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Groningen (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
De Inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag erfbelasting opgelegd voor het jaar 2013 voor een belaste verkrijging van € 82.524 (hierna: de aanslag).
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak op bezwaar in beroep gekomen. De rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep bij uitspraak van 9 oktober 2015 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift en een aanvulling op het verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2017 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord, namens de Inspecteur, mr. [A] en [B] . Belanghebbende is met kennisgeving van verhindering niet verschenen.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
[In] 2013 is de vader van belanghebbende, [C] (hierna: erflater), overleden.
Bij testament van 23 juli 2012 heeft erflater over zijn uiterste wil beschikt en daarbij belanghebbende als enig erfgenaam aangewezen. Daarbij zijn door erflater bedragen gelegateerd aan zijn twee andere zonen gelijk aan de waarde van dat gedeelte van het vermogen waarop een legitimaris beroep kan doen.
In de jaren 2004 tot en met 2011 heeft erflater bij wijze van schenking bedragen schuldig erkend aan belanghebbende, waarvan notariële akten zijn opgemaakt. Volgens deze notariële akten is over de hoofdsom of het restant daarvan een jaarlijkse rente verschuldigd, te voldoen op 31 december van ieder jaar. Die rente beloopt 5% over het in 2004 schuldig erkende bedrag en 6% over de in de andere jaren schuldig erkende bedragen.
In totaal is door erflater aan belanghebbende € 54.539 schuldig erkend.
Erflater is volgens de Inspecteur in verband met de schuldigerkenningen per 31 december van elk jaar (cumulatief) aan rente aan belanghebbende verschuldigd:
€ |
|
2005 |
239 |
2006 |
722 |
2007 |
960 |
2008 |
1.086 |
2009 |
1.432 |
2010 |
2.690 |
2011 |
2.996 |
2012 |
3.231 |
2013 |
2.086 |
In totaal |
15.442 |
Erflater heeft volgens de Inspecteur in verband met de schuldigerkenningen de volgende bedragen aan rente aan belanghebbende betaald:
€ |
|
27 december 2005 |
283 |
30 januari 2007 |
515 |
28 maart 2007 |
370 |
April 2008 |
780 |
30 juli 2009 |
840 |
12 september 2010 |
1.080 |
30 december 2011 |
2.184 |
9 januari 2012 |
851 |
1 mei 2013 |
3.468 |
In totaal |
10.371 |
Belanghebbende heeft vergeefs bezwaar en beroep aangetekend.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of tot de verkrijging van belanghebbende terecht een bedrag van € 54.539 is gerekend. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan heeft de Inspecteur ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
Tussen partijen is niet in geschil dat de overeengekomen renten zakelijk zijn. In hoger beroep heeft de Inspecteur zijn stelling dat artikel 10, lid 4, onderdeel b, van de Successiewet 1956 (hierna: SW) in het onderhavige geval van toepassing is, laten varen.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak op bezwaar en tot een belaste verkrijging van € 27.985.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.