Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-11-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:10138, 16/00780 en 16/00781
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-11-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:10138, 16/00780 en 16/00781
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 20 november 2018
- Datum publicatie
- 30 november 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2018:10138
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2016:2925, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1602
- Zaaknummer
- 16/00780 en 16/00781
Inhoudsindicatie
BPM. Immateriële schade. Verlenging redelijke termijn vanwege bijzondere omstandigheden. Matiging vergoeding wegens omstandigheid dat in hoofdzaak op hetzelfde onderwerp betrekking hebbende zaken van verschillende belanghebbenden gezamenlijk zijn behandeld? Proceskosten.
Uitspraak
Locatie Arnhem
nummers 16/00780 en 16/00781
uitspraakdatum: 20 november 2018
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland van 2 juni 2016, nummers AWB 14/5307 en AWB 14/5308 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Doetinchem (hierna: de Inspecteur) en
de Staat der Nederlanden (de Minister voor Rechtsbescherming; hierna: de Staat)
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft bij de Rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) in een procedure met rolnummer AWB 12/3295 een verzoek gedaan om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De Rechtbank heeft in die procedure op 7 augustus 2014 uitspraak in de hoofdzaak gedaan en het onderzoek heropend om een nadere uitspraak te doen met betrekking tot het verzoek om vergoeding van immateriële schade.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 2 juni 2016 het verzoek van belanghebbende om vergoeding van immateriële schade toegewezen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 1 november 2018 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord: [A] en [B] als de gemachtigden van belanghebbende, alsmede – namens de Inspecteur – [C] en [D] .
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende heeft een bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) op aangifte voldaan. Hiertegen heeft zij op 10 februari 2011 bezwaar aangetekend. Belanghebbende werd en wordt bijgestaan door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent in duizenden BPM-zaken.
De Inspecteur heeft het bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 11 juni 2012 gegrond verklaard.
De onderhavige bezwaarprocedure maakte deel uit van een reeks van duizenden van door belanghebbendes gemachtigde geëntameerde bezwaarprocedures in BPM-zaken.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Daarnaast heeft de gemachtigde van belanghebbende in meer dan duizend andere soortgelijke BPM-zaken beroep bij de Rechtbank ingesteld.
Belanghebbende heeft bij de Rechtbank een verzoek gedaan om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Rechtbank heeft in de hoofdzaak met rolnummer AWB 12/3295 op 7 augustus 2014 uitspraak gedaan. Daarbij heeft de Rechtbank het onderzoek met betrekking tot het verzoek om vergoeding van immateriële schade heropend.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 2 juni 2016 het verzoek om vergoeding van immateriële schade toegewezen, de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade in de bezwaarfase van € 200, de Staat veroordeeld tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade in de beroepsfase van € 1.050 alsmede de Inspecteur en de Staat veroordeeld in vergoeding van de proceskosten, ieder voor een bedrag van € 24,80.
Belanghebbende heeft op 6 juli 2016 hoger beroep ingesteld. Er is griffierecht ad € 503 van belanghebbende geheven.
3 Het geschil en de standpunten van partijen
In hoger beroep is in geschil of belanghebbende recht heeft op hogere vergoedingen ter zake van immateriële schade en proceskosten dan door de Rechtbank zijn toegekend.