Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-11-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:10260, 18/00306
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-11-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:10260, 18/00306
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 27 november 2018
- Datum publicatie
- 7 december 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2018:10260
- Zaaknummer
- 18/00306
Inhoudsindicatie
Parkeerbelasting. Proceskostenvergoeding door de Rechtbank te laag vastgesteld. Veroordeling bestuursorgaan in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken. De Awb biedt niet de mogelijkheid om de Staat in de proceskosten te veroordelen.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 18/00306
uitspraakdatum: 27 november 2018
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 16 april 2018, nummer UTR 16/2781-V, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Zeist (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft belanghebbende € 7 aanmaningskosten in rekening gebracht ter zake van een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanmaningskosten. Bij uitspraak op bezwaar van 8 juni 2016 heeft de heffingsambtenaar de aanmaningskosten verminderd tot nihil.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 7 maart 2017 met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan. De Rechtbank heeft het verzet bij uitspraak van 16 april 2018 gegrond verklaard en, met toepassing van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb, het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, de heffingsambtenaar opgedragen het betaalde griffierecht van € 46 aan belanghebbende te vergoeden en de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 501.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2018. Belanghebbende noch zijn gemachtigde is verschenen. Belanghebbende is uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van het hoger beroep bij aangetekende brief van 30 augustus 2018, verzonden naar het adres van zijn gemachtigde [a-straat 1] , [B] . Blijkens informatie van PostNL is de uitnodiging op 1 september 2018 op dat adres aangeboden en is daarbij voor ontvangst getekend. Namens de heffingsambtenaar is met voorafgaande kennisgeving aan het Hof niemand verschenen.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Bij brief van 9 juni 2016 heeft mr. drs. [C] (hierna: de gemachtigde) namens belanghebbende beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 8 juni 2016.
De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende na een vereenvoudigde behandeling bij uitspraak van 7 maart 2017 ongegrond verklaard.
Bij brief van 10 maart 2017 heeft de gemachtigde namens belanghebbende verzet gedaan.
Het verzet is door de Rechtbank behandeld op de zitting van 7 maart 2018. Belanghebbende noch zijn gemachtigde is daar verschenen.
De Rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard en, met toepassing van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb, het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
De Rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 501 voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarbij is de Rechtbank uitgegaan van één proceshandeling, namelijk het indienen van een beroepschrift.
3 Geschil
In geschil is de hoogte van de door de Rechtbank vastgestelde proceskostenvergoeding.