Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-11-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:10264, 17/00884
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-11-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:10264, 17/00884
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 27 november 2018
- Datum publicatie
- 7 december 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2018:10264
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1185
- Zaaknummer
- 17/00884
Inhoudsindicatie
Parkeerbelasting. Indiening bezwaarschrift bij onbevoegd bestuursorgaan. Kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 17/00884
uitspraakdatum: 27 november 2018
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 12 september 2017, nummer UTR 17/836, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd van € 64,53. Dit bedrag bestaat voor € 4,53 uit parkeerbelasting en € 60 aan kosten.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Nadat belanghebbende bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) beroep had ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar, heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
De Rechtbank heeft met toepassing van art. 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het beroep geacht mede betrekking te hebben op de uitspraak op bezwaar. De Rechtbank heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen de uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft daarop gereageerd in een conclusie van repliek. De heffingsambtenaar heeft een conclusie van dupliek ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2018. Namens de heffingsambtenaar is verschenen mr. [A] . Belanghebbende noch zijn gemachtigde is verschenen. Belanghebbende is uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van het hoger beroep bij aangetekende brief van 30 augustus 2018, verzonden naar het adres van zijn gemachtigde [a-straat 1] , [B] . Blijkens informatie van PostNL is de uitnodiging op 1 september 2018 op dat adres aangeboden en is daarbij voor ontvangst getekend.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is houder van het voertuig met kenteken [YY-000-Y] (hierna: de auto). Op 19 augustus 2016 omstreeks 19:19 uur heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat de auto stond geparkeerd aan het Janskerkhof te Utrecht op een plaats waar op dat tijdstip uitsluitend tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.
De parkeercontroleur heeft niet een geldig parkeerkaartje of vergunning zichtbaar en leesbaar achter de voorruit van de auto aangetroffen. Naar aanleiding daarvan is de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.
Met dagtekening 6 september 2016 heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende een duplicaat van de naheffingsaanslag toegezonden. Op dit duplicaat is vermeld dat een bezwaar tegen de naheffingsaanslag binnen zes weken na 19 augustus 2016 schriftelijk kan worden ingediend. Het duplicaat vermeldt de naam en het postadres van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht, Postbus 5150, 3502 JD Utrecht.
Op 27 september 2016 heeft mr. drs. [C] (hierna: de gemachtigde) namens belanghebbende door middel van het invullen van een reactieformulier op de website van de gemeente Utrecht bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Het gebruikte formulier is volgens de website van de gemeente bedoeld om ‘een algemene vraag, opmerking, compliment, wens of idee’ door te geven.
Op 28 september 2016 heeft het Klantcontactcentrum van de gemeente Utrecht de volgende reactie aan de gemachtigde gestuurd:
‘Per 1 januari 2014 is de heffing en invordering van gemeentebelastingen overgegaan naar BghU; Belastingsamenwerking gemeente en hoogheemraadschap Utrecht. Ook stelt de BghU de WOZ-waarden vast voor alle onroerende zaken in de gemeente Utrecht. Wij raden u aan contact met hen op te nemen voor uw bezwaarschrift tegen een naheffingsaanslag.
U kunt hen bereiken via telefoonnummer 088-06 40 200 of kijk voor meer informatie op www.bghu.nl.’
Bij brief van 19 oktober 2016 gericht aan de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht heeft de gemachtigde namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Het bezwaarschrift luidt:
‘Ik treed op namens [belanghebbende] te [Z] , cliënt, en maak hierbij op nog nader aan te geven gronden bezwaar tegen opgemelde naheffingsaanslag. De volmacht van cliënt wordt hierbij overgelegd.
Cliënt verzoekt in ieder geval om een vergoeding op grond van artikel 7:15 Awb wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarnaast verzoek ik u om telefonisch te worden gehoord ter zake van dit bezwaarschrift. Tot slot verzoek ik u mij namens cliënt om, mede in het licht van het beginsel van hoor en wederhoor, alle zaakstukken in dit dossier te doen toekomen zodat deze bestudeerd kunnen worden voordat de hoorzitting plaats heeft.’
Bij brief van 25 oktober 2016 heeft de heffingsambtenaar de ontvangst van het bezwaarschrift van 19 oktober 2016 bevestigd en een termijn van zes weken gegeven om de gronden van het bezwaar in te dienen. De heffingsambtenaar heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken met deze brief meegezonden.
Bij brief van 2 januari 2017 heeft de gemachtigde het volgende aan de heffingsambtenaar geschreven:
‘Geachte heer, mevrouw.
Het bezwaarschrift dat ik als bijlage aan deze brief meezend, zond ik u tijdig.
De beslistermijn is thans verstreken zonder dat u de gevraagde beslissing op dat bezwaarschrift heeft genomen. Gelet daarop verzoek ik u binnen uiterlijk twee weken na heden en als in artikel 4:17 van de Awb de gevraagde beslissing te nemen.
Hoogachtend, (…)’
Bij deze brief heeft de gemachtigde het bezwaarschrift van 19 oktober 2016 (zie 2.6) gevoegd.
Op 17 februari 2017 heeft de heffingsambtenaar, naar aanleiding van een telefoongesprek met de gemachtigde, de volgende e-mail aan de gemachtigde verzonden met als onderwerp ‘Verzoek horen / motivering bezwaar’:
‘Op 19 oktober 2016 heeft u verzocht om toezending van de zaakstukken met betrekking tot het geconstateerde belastbare feit. Op 25 oktober 2016 hebben wij u deze toegezonden.
Hiermee komen wij terug op ons telefoongesprek van vandaag. U is tijdens dit gesprek gevraagd naar de status van de zaak, aangezien wij geen reactie hebben ontvangen op ons schrijven van 25 oktober 2016. Omdat u vanmiddag niet over de stukken beschikte, heeft u gevraagd om de gegevens van uw cliënt. Bij deze de gegevens van de zaak:
Aanslagnummer [00000]
T.n.v. uw cliënt, [belanghebbende] te [Z] (klantnummer [00001] )
Kenteken van het voertuig: [kenteken]
Uw reactie zien wij graag binnen een week na verzending van deze email tegemoet.’
Op 28 februari 2017 heeft de gemachtigde namens belanghebbende beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 15 maart 2017 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding en omdat het niet de gronden van het bezwaar bevat.
De heffingsambtenaar heeft bij brief van 1 augustus 2017 aan de Rechtbank nadere stukken overgelegd met betrekking tot de verzending van de brief van 25 oktober 2016.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 12 september 2017 het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard omdat de beslistermijn nog niet was verstreken en het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 15 maart 2017 ongegrond verklaard.
3 Geschil
In geschil is of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard en of de hoorplicht is geschonden.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard omdat hij reeds op 27 september 2016 een bezwaarschrift heeft ingediend. Hij stelt voorts dat de hoorplicht is geschonden. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en die van de heffingsambtenaar, en tot terugwijzing van de zaak naar de heffingsambtenaar.
De heffingsambtenaar verdedigt dat het hoger beroep ongegrond moet worden verklaard. Hij concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan heeft de heffingsambtenaar ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.