Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 11-12-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:10717, 18/00368

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 11-12-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:10717, 18/00368

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
11 december 2018
Datum publicatie
21 december 2018
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2018:10717
Zaaknummer
18/00368

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Overgangsrecht vervallen stamrechtvrijstelling.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers 18/00368

uitspraakdatum: 11 december 2018

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 maart 2018, nummer AWB 17/5712, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Amsterdam (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren tegen de aanslag en de beschikking ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2018. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende, geboren in 1951, is enig aandeelhouder van [A] B.V. (hierna: de BV). Belanghebbende heeft in 2009 van de BV een aanspraak op periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon bedongen (hierna: het stamrecht) als bedoeld in artikel 11, lid 1, letter g, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB; tekst 2009 tot en met 2013). De maandelijkse uitkeringen uit het stamrecht zijn in 2009 ingegaan en eindigen volgens de overeenkomst bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd of eerder overlijden door belanghebbende.

2.2.

In de maanden januari tot en met augustus 2014 heeft belanghebbende van de BV uitkeringen tot een bedrag van € 1.838 per maand ontvangen (totaal: € 14.707). Op deze uitkeringen is door de BV loonheffing ingehouden en maandelijks op aangifte afgedragen. In september 2014 heeft belanghebbende van de BV een uitkering van € 33.745 ontvangen. Hiervan is 80%, ofwel € 26.996, in de loonheffing betrokken. Met deze laatste uitkering is het stamrecht geëindigd.

2.3.

In zijn aangifte IB/PVV voor 2014 heeft belanghebbende een bedrag van € 29.490 (€ 14.707 plus € 14.783) als inkomen uit het stamrecht aangegeven. Bij het vaststellen van de aanslag (dagtekening 9 maart 2017) heeft de Inspecteur het bedrag van € 14.783 met € 12.213 verhoogd tot € 26.996 en in totaal € 41.703 inkomen uit het stamrecht in aanmerking genomen. Rekening houdend met de overige inkomensbestanddelen heeft de Inspecteur het belastbare inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 77.202.

2.4.

In bezwaar heeft belanghebbende op 9 april 2017 een tweede elektronische aangifte ingediend, waarin als inkomen uit het stamrecht 80% van € 41.703 (€ 33.363) is opgenomen.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de maandelijks in januari tot en met augustus 2014 ontvangen uitkeringen voor 80% of voor 100% in de heffing moeten worden betrokken. Daarnaast is de heffingsrente in geschil.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vermindering van het door de Inspecteur vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning met 20% van € 14.707, ofwel met € 2.942. Daarnaast concludeert belanghebbende tot vermindering van de heffingsrente. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing