Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-12-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:10964, 17/01408
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-12-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:10964, 17/01408
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 18 december 2018
- Datum publicatie
- 4 januari 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2018:10964
- Zaaknummer
- 17/01408
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Beperking managementvergoeding. Persoonlijke motieven hebben een rol gespeeld bij de vaststelling van de hoogte van de managementvergoeding. Bewijslast specifieke zorgkosten en giften.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 17/01408
uitspraakdatum: 18 december 2018
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 november 2017, nummer AWB 17/637, in het geding tussen belanghebbende en
de Inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 104.124 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 12.336. Voorts is bij beschikking een bedrag van € 3.815 aan heffingsrente in rekening gebracht.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de aanslag en het bedrag van de beschikking heffingsrente verminderd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak gegrond verklaard en de aanslag en het bedrag van de beschikking heffingsrente verder verminderd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2018 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord, mr. [A] als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede mr. [B] namens de Inspecteur.
Zowel belanghebbende als de Inspecteur heeft voorafgaand aan de zitting een pleitnota ingezonden. De Inspecteur heeft tevens ter zitting een pleitnota overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is eigenaar van een pand in de [a-straat] in [Z] , nummers 56 en 56bis. Het pand bestaat uit een shoarmazaak met daarboven een woongedeelte van twee verdiepingen.
Belanghebbende houdt vanaf 29 mei 2007 alle aandelen in de besloten vennootschap [C] BV, welke vennootschap op haar beurt 50% van de aandelen houdt in [D] BV (hierna Beheer BV). Een broer van belanghebbende is (middellijk) aandeelhouder van de overige 50% van de aandelen Beheer BV. Beheer BV houdt alle aandelen in [E] BV, producent van en groothandelaar in levensmiddelen.
Vanaf eind 2008 drijft belanghebbende onder de naam [F] een eenmanszaak in het pand [a-straat] 56 te [Z] . De activiteiten van de onderneming bestaan uit de exploitatie van een cafetaria.
In verband met de verminderde gezondheidstoestand van belanghebbende, hij lijdt aan spierdystrofie, wordt in 2011 het pand [a-straat] 56 verhuurd en de exploitatie van de cafetaria (shoarmazaak) verpacht aan [G] v.o.f.
Met ingang van 1 januari 2011 wordt de onderneming [F] verpacht. Beheer BV verricht ten behoeve van [F] het beheer van de huur/pachtovereenkomst. Beheer BV int de huur/pachtopbrengsten van [a-straat] 56 en de shoarmazaak van [G] v.o.f., en regelt ook het verdere met deze verhuur/verpachting samenhangende beheer.
Beheer BV rekent de pachtopbrengsten van [G] v.o.f. tot haar eigen omzet. Blijkens grootboekkaart “8003” van Beheer BV, werd in 2011 de pacht van [a-straat] 56 negen maal op of rond de eerste dag van de betreffende maand ontvangen, en in drie maanden met enkele weken vertraging. Per 31 december 2011 is vervolgens door Beheer BV de navolgende boeking gemaakt:
“8003 omzet pacht € 60.000
820/3 aan pacht [F] € 60.000”
De toelichting op de resultatenrekening 2011 van [F] vermeldt over de opbrengsten:
“Overige opbrengsten
Omzet pacht € 60.000
Omzet huur € 36.000
€ 96.000”
Met dagtekening 30 december 2011 heeft Beheer BV een factuur uitgereikt aan de onderneming [F] voor een bedrag van € 47.600 (€ 40.000 + € 7.600 BTW), met als omschrijving:
“1 Management Fee vergoeding
Januari t/m december 2011”
De management fee van Beheer BV is in de jaarrekening 2011 van [F] voor een bedrag van € 40.000 opgenomen onder “Andere kosten”.
Belanghebbende heeft van zijn toenmalige accountant, [H] (hierna: [H] ), de navolgende facturen ontvangen voor verrichte werkzaamheden, en deze in 2011 tot zijn ondernemingskosten gerekend:
Factuurnummer Datum Bedrag exclusief BTW
1783139 25.08.2010 € 1.600,00
1834278 16.12.2010 € 10.000,00
1895223 19.04.2011 € 8.390,00
1978885 05.10.2011 € 1.695,15
In zijn aangifte IB/PVV 2011 heeft belanghebbende onder meer aan inkomsten vermeld:
- Winst uit onderneming ( [F] ) € 18.278
- Loon [C] BV € 17.707
- Uitkering [I] € 18.038
en heeft belanghebbende:
- het pand [a-straat] tot zijn bezittingen als bedoeld in artikel 5.3 Wet inkomstenbelasting 2011(hierna: Wet IB) gerekend (box 3),
- op de bijgevoegde jaarstukken van [F] geen gebouwen/terreinen vermeld,
- bedragen vermeld voor specifieke zorgkosten (€ 9.030) en voor overige giften (€ 16.300).
Bij brief van 26 september 2012 heeft belanghebbende, namens Beheer BV aan [G] v.o.f. onder meer als volgt geschreven:
“Betreft: opzegging huurovereenkomst
Beste heren (…)
Middels deze brief willen wij de huurovereenkomst tussen [D] B.V. en [G] V.O.F. per 31 oktober 2012 opzeggen. (…)
Conform artikel 22 van de huurovereenkomst tussen [D] B.V. en [G] V.O.F. zijn er aan de volgende voorwaarden niet voldaan:
* De huurpenningen zijn niet op tijd voldaan (…)
(…)
* Er is niet voldaan aan de eisen wat je van een goede huurder van een gevestigde cafetaria zou mogen verwachten gezien de inkopen en indirect de omzet enorm zijn gedaald bij [E] B.V. (…)
* Er is niet voldaan aan de afspraken conform de pachtovereenkomst met betrekking tot het inkopen van producten bij [E] B.V. (…)
(…)
Namens de directie van [D] B.V.
[X] ”
In een brief van 20 november 2014 van huisarts [J] , is vermeld dat belanghebbende reeds jaren, in ieder geval reeds sinds 2009, lijdt aan spierdystrofie als gevolg waarvan belanghebbende grote lichamelijke klachten (afnemende spierkracht, begonnen in de benen) en psychische klachten ondervindt. Belanghebbende staat vanaf 2015 onder behandeling van de afdeling fysiotherapie van het UMC [Z] .
Met dagtekening 5 april 2012 heeft de hulporganisatie [K] te [L] een op naam van “B.V. [E] , [b-straat] , [Z] ” gestelde kwitantie uitgereikt. Deze vermeldt onder meer:
“ Wij danken u voor uw gift(en) zoals hieronder weergegeven.
(…)
11. 01/11/2011 € 16.570”
In zijn uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur – voor zover hier van belang – de management fee voor een bedrag van € 15.000 als kosten van de onderneming [F] geaccepteerd, aftrek van de facturen van [H] beperkt tot een bedrag van € 148, en geen aftrekken vanwege specifieke zorgkosten en giften toegestaan.
De Rechtbank heeft in haar uitspraak – onder meer – de bewijslast voor de zakelijkheid van de hoogte van de management fee bij belanghebbende gelegd en vervolgens geoordeeld dat belanghebbende er niet in is geslaagd een hogere zakelijke vergoeding dan € 15.000 aannemelijk te maken, een deel van de kosten van [H] groot € 5.150 tot de kosten van de onderneming [F] gerekend en geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in aanmerking komt voor aftrek van bedragen vanwege specifieke zorgkosten en giften.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
3 Geschil
In hoger beroep is – ná beperking van de beroepsgronden door belanghebbende, ná intrekking van het incidenteel hoger beroep door de Inspecteur en ná een tussen partijen ter zitting van het Hof bereikt compromis over de omvang van de aftrek van de accountantskosten – nog in geschil, het antwoord op de vragen 1) tot welk bedrag de door Beheer BV aan belanghebbende in rekening gebrachte management fee tot de kosten van de onderneming [F] behoort en 2) of, en zo ja tot welk bedragen, belanghebbende in aanmerking komt voor persoonsgebonden aftrek in verband met uitgaven voor specifieke zorgkosten en aftrekbare giften.
Ten aanzien van de accountantskosten zijn partijen ter zitting overeengekomen dat de facturen van [H] van 25 augustus 2010 (€ 1.600) en 16 december 2010 (€ 10.000) in het geheel niet voor aftrek in aanmerking komen en dat de facturen van 19 april 2011 € 8.390 en 5 oktober 2011 (€ 1.695,15) volledig ten laste van het resultaat 2011 van de onderneming [F] kunnen worden gebracht.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de ter zake van het beheer van de pachtovereenkomst door Beheer BV aan [C] in rekening gebrachte management fee van € 40.000, geheel is aan te merken als kosten van de onderneming. Verder stelt belanghebbende dat hij in 2011 voor bedrag van € 9.030 aan fiscaal aftrekbare uitgaven vanwege specifieke zorgkosten heeft gedaan, en dat hij – zo begrijpt het Hof de stelling van belanghebbende in hoger beroep – in 2011 voor een bedrag van € 65.535 aan aftrekbare giften heeft gedaan.
De Inspecteur stelt zich daarentegen op het standpunt dat de door Beheer BV in rekening gebrachte management fee tot geen hoger bedrag als ondernemingskosten in aanmerking kan worden genomen, dan het reeds bij uitspraak op bezwaar toegestane bedrag van € 15.000. Verder stelt de Inspecteur dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor aftrek in verband met specifieke zorgkosten of giften.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert – zo begrijpt het Hof belanghebbende – nader tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak op bezwaar en tot vaststelling van de aanslag IB/PVV 2011 berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 57.159 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 12.336.
De Inspecteur concludeert – zo begrijpt het Hof ook hier – nader tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak op bezwaar en tot vaststelling van de aanslag IB/PVV 2011 berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 93.632 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 12.336.