Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-02-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:1138, 17/00605
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-02-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:1138, 17/00605
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 6 februari 2018
- Datum publicatie
- 16 februari 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2018:1138
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2017:2649, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 17/00605
Inhoudsindicatie
Wet Woz. Proceskosten. Hoorzitting. Vormt inpandige opname een hoorzitting?
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 17/00605
uitspraakdatum: 6 februari 2018
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 mei 2017, nummer AWB 16/6358, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Rivierenland (BSR) (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) een beschikking betreffende de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 3 te [Z] (waardepeildatum 1 januari 2015) doen toekomen.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak verlaagd tot € 432.000, zijnde de door belanghebbende bepleite waarde. De heffingsambtenaar heeft daarbij een bedrag van € 246 aan proceskostenvergoeding toegekend.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2018. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
In het door de gemachtigde van belanghebbende opgestelde bezwaarschrift wordt onderbouwd een waarde van € 432.000 bepleit. Tevens wordt verzocht om vergoeding van proceskosten tot een bedrag van € 246. Het bezwaarschrift wordt afgesloten met de volgende zin:
“Indien tenslotte het bezwaar (geheel dan wel gedeeltelijk) afgewezen zal worden wenst belanghebbende te worden gehoord eventueel onderbouwd met een taxatierapport.”
In een e-mail van 24 mei 2016 verstuurd door een medewerkster van de heffingsambtenaar aan de gemachtigde van belanghebbende staat het volgende:
“Om deze bezwaren te kunnen behandelen zou een taxateur van BSR, mevrouw [A] , beide panden graag inpandig opnemen en de situatie ter plaatse beoordelen.
U hoeft, wat ons betreft, niet zelf bij deze opname aanwezig te zijn.”
In een e-mail van dezelfde datum van de gemachtigde aan de medewerkster van BSR staat het volgende:
“Dank voor uw bericht. Ten aanzien van de door u genoemde objecten verzoeken wij een inpandige opname en een hoorzitting te combineren.”
In een e-mail van 9 juni 2016 antwoordt de medewerkster als volgt:
“Wij kunnen, mede omdat de inpandige opname alleen door de taxateur wordt gedaan en het horen door een juridisch medewerkster, niet akkoord gaan met uw voorstel. Ik zou graag met belanghebbende een afspraak maken voor de inpandige opname en daarna, indien dat nog nodig en wenselijk is, een hoorzitting plannen.”
In een e-mail van 25 juni 2016 van de gemachtigde aan de medewerkster van BSR staat het volgende:
“Nogmaals benadrukken wij dat wij een inpandige opname en hoorzitting wensen te combineren. In het verleden heeft u wel degelijk een inpandige opname en horen gecombineerd. Op grond van het vertrouwensbeginsel wens ik ook ditmaal (…) een combinatie van horen en een inpandige opname.”
In een e-mail van 7 juli 2016 antwoordt de medewerkster als volgt:
“U stelt voor om de inpandige opname te combineren met het horen. Zoals al eerder aangegeven is dit niet ons beleid noch onze werkwijze. Wij zien geen reden om van deze werkwijze af te wijken. Mocht in het verleden ooit gelijktijdig een inpandige opname met horen hebben plaats gevonden dan betreft dit een incidenteel geval. Bij deze laat ik u dan ook weten dat de inpandige opname apart van de hoorzitting zal plaatsvinden.”
In een e-mail van 9 juli 2016 van de gemachtigde aan een de medewerkster van BSR die de behandeling van het dossier heeft overgenomen staat het volgende:
“Uw collega kan ik niet volgen. Immers staat vast dat u ter plekke e.e.a. in kaart wil brengen. Gemachtigde begrijpt niet dat hij tegelijkertijd daar volgens u niet aanwezig kan zijn en aanvullende grieven kan noemen. Het zou anders geweest zijn als u een inpandige opname niet nodig zou achten. U ontzegt belanghebbende dan ook juridische bijstand en is ongehoord!
Het staat gemachtigde dan ook vrij om op een inpandige opname aanwezig te zijn. Indien u, althans wie dan ook van uw bestuursorgaan, weigert om tegelijkertijd met de gemachtigde tijdens de inpandige opname aanwezig te zijn maakt u misbruik van uw bevoegdheid(!), handelt u in strijd met het rechtszekerheids- en zorgvuldigheidsbeginsel en schendt u sowieso algemene beginselen van behoorlijk bestuur.”
In een e-mail van 13 juli 2016 antwoordt de medewerkster als volgt:
“De discussie richt zich op het wel dan niet horen tijdens een inpandige opname. De inpandige opname wordt verricht door de taxateur van BSR. Of u bij deze inpandige opname aanwezig wilt zijn is aan u.
Mocht uit het advies van de taxateur blijken dat de waarde niet overeenkomt met de door u voorgestelde waarde zoals genoemd in het bezwaarschrift vindt er alsnog een hoorzitting plaats. Plaats en tijdstip van het horen wordt bepaald door de heffingsambtenaar. Deze hoorzittingen vinden plaats in [B] .”
In een e-mail van 15 juli 2016 antwoordt de gemachtigde als volgt:
“Begrijp ik nu goed dat ik enkel aanwezig kan zijn en gemachtigde niet waardedrukkende punten aan kan dragen? Kan er geen gesprek plaatsvinden?
Zo ja dan maakt u toch echt, nogmaals, misbruik van uw bevoegdheid(!), handelt u in strijd met het rechtszekerheids- en zorgvuldigheidsbeginsel en schendt u sowieso algemene beginselen van behoorlijk bestuur.”
In een e-mail van 19 juli 2016 antwoordt de medewerkster als volgt:
“Zoals al eerder is aangegeven is het niet de bedoeling tijdens de inpandige opname een hoorzitting te houden. Mocht het advies van de taxateur afwijken van de door u voorgestelde waarde dan vindt er alsnog een hoorzitting plaats.”
In een e-mail van dezelfde datum antwoordt de gemachtigde als volgt:
“Het is onbegrijpelijk dat u geen afspraak met gemachtigde wenst te maken. Ook is het onvoorstelbaar dat dat gemachtigde, namens belanghebbende, geen aan- en opmerkingen tijdens de inpandige opname zou kunnen maken.”
In een e-mail van 20 juli 2016 antwoordt de medewerkster als volgt:
“Uiteraard ben ik, dan wel de taxateur, bereid met u een afspraak te maken voor een inpandige opname. Echter hetgeen wat tijdens de inpandige opname wordt aangedragen dan wel uw aanwezigheid hierbij, wordt niet aangemerkt als een formele hoorzitting waarvoor vergoeding op basis van het besluit proceskosten bestuursrecht geldt.”
In een e-mail van 24 juli 2016 antwoordt de gemachtigde als volgt:
“Graag maak ik met u een afspraak. Overigens ga ik ervan uit dat de aangedragen punten wel direct worden meegenomen die ter tafel zijn besproken. In hoeverre juridisch inhoudelijk moet worden opgevat kan uiteraard ook op een later tijdstip worden besproken.”
Op 23 september 2016 heeft een inpandige opname plaatsgevonden waarbij de gemachtigde van belanghebbende aanwezig was.
Op 21 oktober 2016 doet de heffingsambtenaar uitspraak op bezwaar. Een formele hoorzitting in [B] vindt niet plaats, omdat in de uitspraak op bezwaar aan het bezwaar van belanghebbende volledig tegemoet wordt gekomen. De heffingsambtenaar kent een vergoeding van € 246 toe in verband met kosten gemaakt in de bezwaarfase.
3 Geschil
In geschil is de vraag of in de bezwaarfase – naast de reeds toegekende kostenvergoeding – een vergoeding van € 246 voor een hoorzitting moet worden toegekend. De heffingsambtenaar beantwoordt deze vraag ontkennend, belanghebbende bevestigend.