Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-02-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:1460, 16/01389 t/m 16/01392
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-02-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:1460, 16/01389 t/m 16/01392
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 13 februari 2018
- Datum publicatie
- 23 februari 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2018:1460
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2016:5332, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 16/01389 t/m 16/01392
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Winst uit onderneming. Opvang van uithuisgeplaatste jongeren met beperking. Extra energie- en schoonmaakkosten. Ondernemingskosten
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 16/01389 tot en met 16/01392
uitspraakdatum: 13 februari 2018
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 11 oktober 2016, nummers AWB 15/3531, 15/3533, 15/3534 en 15/3535, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Enschede (hierna: de inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is over het jaar 2011 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.174. Daarbij is een bedrag van € 309 aan heffingsrente in rekening gebracht. Tevens is een vergrijpboete opgelegd van € 1.000.
Aan belanghebbende is over het jaar 2011 een navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 29.741. Daarbij is een bedrag van € 41 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.532. Daarbij is een bedrag van € 144 aan belastingrente in rekening gebracht. Tevens is een vergrijpboete opgelegd van € 1.656.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een aanslag ZVW opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 33.062. Daarbij is een bedrag van € 20 aan belastingrente in rekening gebracht.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 6 mei 2015 de (belasting)aanslagen, boetebeschikkingen en de beschikkingen heffings- en belastingrente gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 11 oktober 2016 de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de boetes vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraken op bezwaar behoudens de vernietigde boetes in stand blijven.
Belanghebbende heeft bij brief van 18 november 2016, ingekomen bij het Hof op 21 november 2016, tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2018 te Arnhem. De zaken met de nummers 16/01389 tot en met 16/01392, en 16/01395 tot en met 16/01398 zijn gezamenlijk behandeld. Belanghebbende is vertegenwoordigd door mr. [A] , werkzaam bij [B] Accountants en adviseurs te [C] . Namens de Inspecteur zijn verschenen [D] en mr. [E] .
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Feiten
Belanghebbende en haar echtgenoot hebben vier kinderen. Belanghebbende drijft samen met haar echtgenoot sinds 1 februari 2010 een onderneming onder de naam [F] VOF. De activiteiten van de onderneming bestaan uit de opvang in gezinsvorm van uithuisgeplaatste jongeren met een beperking. De opvang vindt plaats in de woning van belanghebbende en haar echtgenoot (hierna: de woning). In de onderhavige jaren worden vier jongeren opgevangen.
In de aangifte IB/PVV 2010 heeft belanghebbende de woning in zijn geheel aangemerkt als privévermogen. De aanslag IB/PVV 2010 is overeenkomstig de aangifte opgelegd. Deze aanslag staat onherroepelijk vast.
In de aangiften IB/PVV 2011 en 2012 hebben belanghebbende en haar echtgenoot de woning als eigen woning aangemerkt. In dat verband is het eigenwoningforfait aangegeven en is de rente van schulden die zijn aangegaan in verband met deze woning in aftrek gebracht. Verder hebben belanghebbende en haar echtgenoot huisvestingskosten in aftrek gebracht op de winst.
De Inspecteur heeft in maart 2014 bij belanghebbende en haar echtgenoot een boekenonderzoek ingesteld om de aftrek van huisvestingskosten te beoordelen. Van dit onderzoek is met dagtekening 3 juni 2014 een rapport opgemaakt. Daarin is onder meer het volgende vermeld:
“3.2 Conclusie huisvestingskosten
De woning van de heer en mevrouw [X] is keuzevermogen, omdat de woning voor een deel zakelijk en voor een deel privé gebruikt wordt. Bij de eerste aangifte van de onderneming (de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2010) moesten de heer en mevrouw [X] aangegeven of zij het pand als ondernemingsvermogen of als privévermogen wensten aan te merken. In de hiervoor genoemde aangifte inkomstenbelasting is de woning aangemerkt als privévermogen. De woning is namelijk niet geactiveerd op balans en er zijn (negatieve) inkomsten eigen woning over de woning aangegeven. De aanslag inkomstenbelasting over het jaar 2010 staat onherroepelijk vast. Daarmee kan niet meer op de keuze worden teruggekomen. Dit is besproken met de heer en mevrouw [X] en hun adviseur tijdens het gesprek op 3 juni 2013.
De woning is privévermogen. In dat geval is artikel 3.16 van de Wet inkomstenbelasting 2001 van toepassing. Er is geen sprake van een zelfstandige werkruimte. Dat wil zeggen dat de kosten en lasten die verband houden met de werkruimte, de inrichting daaronder begrepen, niet ten laste van de winst gebracht kunnen worden.”
De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de (navorderings)aanslagen IB/PVV en ZVW 2011 en 2012 de aftrek van huisvestingskosten gecorrigeerd.
De Rechtbank heeft omtrent de huisvestingskosten geoordeeld dat belanghebbende ervoor heeft gekozen de woning tot het privévermogen te rekenen en dat zij daarop niet kan terugkomen behoudens bijzondere omstandigheden die niet zijn gebleken. Dit brengt mee dat alleen de kosten van de eigen woning in de zin van artikel 3.120 Wet IB 2001 in aftrek kunnen worden gebracht. Volgens de Rechtbank is aftrek op basis van de uitzondering van artikel 3.16, lid 1, Wet IB niet mogelijk, nu geen sprake is van een werkruimte die een naar verkeersopvatting zelfstandig gedeelte van de woning vormt. De Rechtbank heeft wel de vergrijpboetes vernietigd.
In hoger beroep heeft belanghebbende uitsluitend nog het standpunt ingenomen dat zij van de huisvestingskosten alleen nog de extra energie- en schoonmaakkosten ten laste van de winst wenst te brengen. Tussen partijen is niet in geschil dat deze kosten als volgt luiden: 2011 2012
-Schoonmaak 600 720
-Elektra 1.835 1.312
-Gas 1.500 1.878
Totaal 3.935 3.910
Gelet op de winstverdeling wordt van deze kosten 2/3e-deel bij belanghebbende in aanmerking genomen, en 1/3e-deel bij haar echtgenoot.
3 Geschil
In geschil of de aanslagen terecht en tot een juist bedrag zijn opgelegd. In hoger beroep is uitsluitend nog in geschil of de extra energie- en schoonmaakkosten tot de ondernemings- dan wel privésfeer behoren.
Belanghebbende neemt het standpunt in dat de extra energie- en schoonmaakkosten – anders dan de onderhouds- en afschrijvingskosten – een zodanig zwak verband hebben met de woning, dat deze niet het regime van het privévermogen behoeven te volgen, maar als kostenpost aftrekbaar zijn in het winstregime. Volgens de Inspecteur kunnen de extra energie- en schoonmaakkosten niet los worden gezien van de tot het privévermogen behorende woning en vallen deze kosten in de privésfeer.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur voor zover deze betrekking hebben op de (navorderings)aanslagen, tot vermindering van de (navorderings)aanslagen IB/PVV 2011 en 2012 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 25.866 en € 18.238, en tot vermindering van de (navorderings)aanslagen ZVW 2011 en 2012 naar een bijdrage-inkomen van respectievelijk € 27.432 en € 30.768. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.