Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-02-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:1687, 17/00284
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-02-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:1687, 17/00284
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 20 februari 2018
- Datum publicatie
- 2 maart 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2018:1687
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOVE:2017:191, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 17/00284
Inhoudsindicatie
Wet Woz. OZB. Waardevaststelling tbs-kliniek. Woondelenvrijstelling van toepassing?
Uitspraak
Belasting
Locatie Arnhem
nummer 17/00284
uitspraakdatum: 20 februari 2018
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Hardenberg (hierna: de Heffingsambtenaar),
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank) van 6 januari 2017, nummer AWB 15/2420, in het geding tussen de Heffingsambtenaar en
de Staat der Nederlanden, Regionale Directie Domeinen Noord Oost/ Rijksvastgoedbedrijf (hierna: belanghebbende).
1 Ontstaan en loop van het geding
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) ten aanzien van belanghebbende de waarde van de onroerende zaak [a-straat] , gelegen te [A] (hierna: de onroerende zaak), voor het kalenderjaar 2013 – naar de waardepeildatum 1 januari 2012 – en naar de toestand van 1 januari 2013, vastgesteld op € 24.000.000. Daarbij zijn tevens aanslagen onroerende-zaakbelastingen (OZB) ter zake van de eigendom en het gebruik van de onroerende zaak aan belanghebbende opgelegd.
Voorts heeft de Heffingsambtenaar bij beschikking op grond van de Wet WOZ de waarde van de onroerende zaak, voor het kalenderjaar 2014 – naar de waardepeildatum 1 januari 2013 – en naar de toestand van 1 januari 2013, ten aanzien van belanghebbende vastgesteld op € 23.519.346. Voor 2014 zijn tevens aanslagen OZB ter zake van de eigendom en het gebruik van de onroerende zaak aan belanghebbende opgelegd.
Belanghebbende heeft tegen voormelde beschikkingen en aanslagen bezwaar gemaakt. De Heffingsambtenaar heeft in zijn in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar met betrekking tot het jaar 2013 ongegrond en voor het jaar 2014 gegrond verklaard. De vastgestelde waarde van de onroerende zaak is daarbij voor het jaar 2014 verminderd tot € 22.000.000.
Belanghebbende is tegen die uitspraken van de Heffingsambtenaar in beroep gekomen. De Rechtbank heeft bij uitspraak van 6 januari 2017 (verzonden op 18 januari 2017) het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de aanslag OZB gebruik voor het belastingjaar 2013 met 48,4% verminderd en voor het belastingjaar 2014 bepaald dat de Heffingsambtenaar de OZB-aanslag gebruik met 48,4% dient te verminderen. De Rechtbank heeft voorts de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2014 (in goede justitie) vastgesteld op € 17.000.000 en bepaald dat de OZB-aanslagen 2014 dienovereenkomstig dienen te worden verlaagd. Voorts heeft de Rechtbank de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten, begroot op € 2.396,69 en gelast dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht van € 331,00 vergoedt.
De Heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Hierop heeft de Heffingsambtenaar bij brief van 22 december 2017 gereageerd. Belanghebbende heeft voorafgaande aan de zitting bij brief van 5 januari 2018, door het Hof ontvangen op 8 januari 2018, zijn pleitaantekeningen aan het Hof gestuurd. Een kopie hiervan is op 8 januari 2018 door het Hof aan de Heffingsambtenaar gezonden.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 11 januari 2018 te Arnhem. Namens de Heffingsambtenaar zijn daar mevrouw mr. [B] , [C] en [D] verschenen, alsmede namens belanghebbende mr. [E] en [F] , bijgestaan door [G] en [H] (taxateurs).
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Feiten
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. Deze is als Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC), de tbs-kliniek Veldzicht (hierna ook: de kliniek), bij belanghebbende in gebruik. De onroerende zaak bestaat uit verschillende kliniek-gebouwen, sportvelden, een fietsenstalling en parkeerplaatsen. De onroerende zaak is volledig omheind. De totale kaveloppervlakte is 327.650 m², waarvan 232.354 m² in de waardering is betrokken.
Op 22 maart 2013 is het Masterplan DJI 2013-2018 naar de Tweede Kamer gestuurd. In dit plan was de onderhavige tbs-kliniek Veldzicht opgenomen op de lijst van te sluiten inrichtingen per 1 januari 2016. In het begrotingsakkoord 2014, bekend gemaakt op 11 oktober 2013, is bepaald dat Veldzicht mede vanwege extra budget open blijft.
Om hieraan uitvoering te geven en te voorkomen dat de sluitingscriteria opnieuw ter discussie zouden komen te staan en extra budget enkel zou zorgen voor een tijdelijke oplossing, is gezocht naar een andere bestemming voor Veldzicht. De uitkomst daarvan is dat Veldzicht open kan blijven door naast tbs-gestelden ook vreemdelingen met een psychische stoornis te plaatsen. Vanaf 1 januari 2016 is Veldzicht om die reden een centrum voor transculturele psychiatrie geworden.
Ter onderbouwing van de vastgestelde WOZ-waarde van de onroerende zaak voor het kalenderjaar 2014 heeft de Heffingsambtenaar in de procedure bij de Rechtbank een taxatierapport, opgemaakt op 31 augustus 2016 door [I] , WOZ-taxateur, overgelegd. Uit dit taxatierapport blijkt dat de taxateur de onroerende zaak op de gecorrigeerde vervangingswaarde heeft gewaardeerd. Hij heeft daarbij gebruik gemaakt van kengetallen die zijn opgenomen in landelijke taxatiewijzers. Hij heeft geconcludeerd tot een gecorrigeerde vervangingswaarde van € 24.758.000 per 1 januari 2013.
Belanghebbende heeft ter onderbouwing van de door hem voorgestane waarde van de onroerende zaak voor het jaar 2014 een taxatierapport, opgemaakt op 31 augustus 2016 door [G] , overgelegd waarin geconcludeerd wordt tot een gecorrigeerde vervangingswaarde van € 13.475.000 per 1 januari 2013.
Belanghebbende is tegen de WOZ-beschikking voor het kalenderjaar 2014 en de aanslagen OZB voor de jaren 2013 en 2014 in bezwaar gekomen. De Rechtbank heeft het tegen de uitspraken op bezwaar ingediende beroep gegrond verklaard. Met betrekking tot de aanslagen OZB ter zake van het gebruik voor de jaren 2013 en 2014 is de Rechtbank van oordeel dat de heffingsgrondslag te hoog is vastgesteld omdat ten onrechte de woondelenvrijstelling, ter grootte van 48,4% van de WOZ-waarde niet is toegepast. Met betrekking tot de WOZ-waarde voor het jaar 2014 is zij van oordeel dat op 1 januari 2014 de bestemming van de onroerende zaak is veranderd dan wel dat de onroerende zaak een verandering in waarde heeft ondergaan als gevolg van een andere specifiek voor de onroerende zaak geldende bijzondere omstandigheid. Voor de waardebepaling van de onroerende zaak per 1 januari 2013 dient, aldus de Rechtbank, op grond van artikel 18, derde lid, van de Wet WOZ uitgegaan te worden van de staat van de onroerende zaak bij aanvang van het kalenderjaar 2014 en dienen investeringen – noodzakelijk voor de invulling van de nieuwe toekomstige functie van de gebouwen (2.3) ter grootte van € 5.000.000 op de na bezwaar vastgestelde WOZ-waarde in mindering te worden gebracht. Voor het kalenderjaar 2013 is de vastgestelde WOZ-waarde niet in geschil.
3 Geschil
In geschil is of bij het opleggen van de OZB-aanslagen (gebruikersdeel) 2013 en 2014 met betrekking tot de onroerende zaak terecht geen woondelenvrijstelling in aanmerking is genomen. Voorts is in geschil of de WOZ-waarde van de onroerende zaak voor het kalenderjaar 2014 te hoog is vastgesteld.
De Heffingsambtenaar is primair van mening dat bij de bepaling van de heffingsmaatstaf van de OZB-aanslagen (gebruikersdeel) terecht de woondelenvrijstelling niet is toegepast. Voor zover een dergelijke vrijstelling al in aanmerking dient te worden genomen stelt hij subsidiair dat deze hooguit kan zien op dat deel van de onroerende zaak dat feitelijk gebruikt wordt door long-stay-patiënten. Meer subsidiair bepleit hij dat de woondelenvrijstelling niet méér kan bedragen dan maximaal 47,1% van de WOZ-waarden. Ten aanzien van de WOZ-waarde voor het kalenderjaar 2014 is de Heffingsambtenaar van mening dat op grond van artikel 18, lid 3, van de Wet WOZ toekomstige investeringen niet in mindering op de WOZ-waarde dienen te worden gebracht. Zo er al sprake zou zijn van een dergelijke aftrek vanwege toekomstige investeringen, dan is deze niet groter dan het verschil tussen de door hem getaxeerde waarde (€ 24.758.000) en de verminderde WOZ-waarde na bezwaar (€ 22.000.000).
Belanghebbende is de mening toegedaan dat bij de bepaling van de heffingsmaatstaf van de OZB-aanslagen (gebruikersdeel) van de onroerende zaak voor voormelde kalenderjaren een woondelenvrijstelling in acht genomen dient te worden. Met betrekking tot de WOZ-waarde van de onroerende zaak voor het kalenderjaar 2014 is hij van mening dat de Rechtbank terecht in goede justitie toekomstige investeringsuitgaven ter grootte van € 5.000.000 op de voet van artikel 18, lid 3, van de Wet WOZ in aanmerking heeft genomen.
De Heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van het beroep en tot bevestiging van de uitspraken op bezwaar.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.