Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-02-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:1892, 17/00277
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-02-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:1892, 17/00277
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 27 februari 2018
- Datum publicatie
- 9 maart 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2018:1892
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2016:6801, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 17/00277
Inhoudsindicatie
OB. Verzoek fiscale eenheid. Economische verwevenheid? Onderwijsinstellingen.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 17/00277
uitspraakdatum: 27 februari 2018
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Zwolle (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 29 december 2016, nummer AWB 15/5684, ECLI:NL:RBGEL:2016:6801, in het geding tussen de Inspecteur en
[X] en [Y] B.V. te [Z] (hierna samen: belanghebbenden)
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbenden hebben de Inspecteur verzocht te worden aangemerkt als fiscale eenheid op de voet van artikel 7, vierde lid, Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB). De Inspecteur heeft dit verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking afgewezen.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbenden zijn tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak en de beschikking van de Inspecteur vernietigd en bepaald dat belanghebbenden met ingang van 1 januari 2013 worden aangemerkt als fiscale eenheid voor de heffing van omzetbelasting. Voorts heeft de Rechtbank belanghebbenden een proceskostenvergoeding toegekend en de Inspecteur gelast het betaalde griffierecht te vergoeden.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2018. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
[X] (hierna: [X] ) biedt primair onderwijs aan. Daarnaast verricht zij activiteiten die samenhangen met het onderwijs, zoals het uitvoeren van zorg door interne begeleiders, het verhuren van ruimten en het detacheren van onderwijzend personeel.
[X] heeft op 31 december 2012 [Y] B.V. (hierna: [Y] ) opgericht. [Y] heeft onderwijzend en onderwijsondersteunend personeel (tijdelijk) in dienst. Zij stelt dit onderwijzend en onderwijsondersteunend personeel (tijdelijk) tegen vergoeding ter beschikking aan [X] en aan andere onderwijsinstellingen die zijn aangesloten bij [A] (hierna: [A] ).
[X] heeft vanaf de oprichting tot 1 juni 2014 70% van de aandelen in [Y] gehouden. De overige aandelen waren in handen van de overige bij [A] aangesloten onderwijsinstellingen. Vanaf 1 juni 2014 houdt [X] 72% van de aandelen in [Y] . Het is de intentie dat [X] uiteindelijk 100% van de aandelen in [Y] zal houden.
In 2013 heeft [Y] 27,2 % van haar opbrengsten behaald uit het ter beschikking stellen van personeel aan [X] . De overige opbrengsten zijn behaald met het ter beschikking stellen van personeel aan de andere bij [A] aangesloten onderwijsinstellingen.
De Rechtbank heeft overwogen dat lichamen die in financieel, organisatorisch en economisch opzicht zijn verweven, een fiscale eenheid kunnen vormen. Volgens de Rechtbank is voor economische verwevenheid voldoende dat sprake is van onderlinge niet-verwaarloosbare economische betrekkingen tussen de partijen die een fiscale eenheid willen vormen. Aangezien [Y] 27,2% van haar opbrengsten heeft behaald met het ter beschikking stellen van onderwijspersoneel aan [X] , is naar het oordeel van de Rechtbank sprake van zulke niet-verwaarloosbare economische betrekkingen. Dit brengt mee dat aan het vereiste van economische verwevenheid is voldaan, aldus de Rechtbank.
3 Geschil
Ook in hoger beroep is in geschil of belanghebbenden in economisch opzicht zodanig zijn verweven dat zij een eenheid vormen.