Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-01-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:2, 16/01374 en 16/01375
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-01-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:2, 16/01374 en 16/01375
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 3 januari 2018
- Datum publicatie
- 12 januari 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2018:2
- Zaaknummer
- 16/01374 en 16/01375
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Bron van inkomen. Objectieve voordeelsverwachting. Negatieve resultaten. Tentoonstellingsprojecten in Vietnam.
Uitspraak
Locatie Arnhem
nummers 16/01374 en 16/01375
uitspraakdatum: 3 januari 2018
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 oktober 2016, nummers AWB 15/7158 en AWB 15/7159, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.848. Aan heffingsrente is daarbij bij beschikking een bedrag berekend van € 61.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.810. Aan belastingrente is daarbij bij beschikking een bedrag berekend van € 27.
Op de bezwaarschriften van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar van 7 mei 2014 respectievelijk 12 augustus 2014 de bezwaren afgewezen.
Belanghebbende is tegen die uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak van 7 mei 2015 gegrond verklaard en de zaken naar de Inspecteur teruggewezen om belanghebbende alsnog te horen (nrs. AWB 14/4017 en AWB 14/5956).
Op de bezwaarschriften van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar van 2 november 2015, na het horen, de bezwaren afgewezen.
Belanghebbende is tegen die uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak van 7 oktober 2016 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft met dagtekening 7 april 2017 een nader stuk ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De Inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2017 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord: belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, mr. [A] en mr. [B] .
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende heeft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak onder de naam [C] (hierna: de eenmanszaak) gedreven. De startdatum van de eenmanszaak was 21 juni 2009. De eenmanszaak is volgens belanghebbende opgezet met de intentie om na zijn pensionering inkomen te genereren en tot die tijd activiteiten te ontwikkelen.
Op 8 januari 2014 heeft belanghebbende de eenmanszaak uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel en daarbij aangegeven dat de activiteiten per 31 december 2013 zijn gestaakt.
De Inspecteur heeft op 2 september 2009 bij belanghebbende een startersbezoek afgelegd. Blijkens het rapport van 19 oktober 2009 van dit bezoek bestonden de activiteiten van de eenmanszaak in 2009 uit het opzetten van een projectenbank voor de brede school, het lesgeven voor ontwikkelen van educatieve projecten en het ontwikkelen van interculturele lesmethoden en projecten. De Inspecteur heeft tijdens dit startersbezoek aan belanghebbende inlichtingen verstrekt over de werking van het systeem van de omzetbelasting en de inkomstenbelasting en hem gewezen op de administratieve verplichtingen overeenkomstig de eisen van het bedrijf. Bovendien zijn in het rapport de eisen voor het aanwezig zijn van een bron van inkomen uiteengezet. De Inspecteur heeft tevens aan belanghebbende een handboek ondernemen uitgereikt.
Belanghebbende heeft in de jaren 2009 tot en met 2012 de volgende omzetten en resultaten gerealiseerd met de eenmanszaak:
Jaar |
Omzet |
Resultaat |
2009 |
€ 264 |
€ 3.408 -/- |
2010 |
€ 563 |
€ 3.844 -/- |
2011 |
€ 1.401 |
€ 3.803 -/- |
2012 |
€ 511 |
€ 2.821 -/- |
De resultaten heeft belanghebbende in zijn aangiften IB/PVV aangemerkt als verlies uit onderneming.
De Inspecteur heeft bij brief van 23 augustus 2013 aan [D] (hierna: [D] ), de toenmalige accountant van belanghebbende die – onder meer – de aangiften IB/PVV voor de jaren 2011 en 2012 van belanghebbende heeft verzorgd, bericht dat hij de aangifte IB/PVV 2011 heeft beoordeeld en dat hij van plan is van de aangifte af te wijken. In deze brief heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat de activiteiten van belanghebbende in de eenmanszaak geen bron van inkomen vormen omdat in de jaren 2009 tot en met 2012 enkel verliezen zijn gerealiseerd zodat niet is voldaan aan het vereiste dat voordeel te verwachten is met de eenmanszaak. De Inspecteur heeft [D] in de gelegenheid gesteld vóór 13 september 2013 te reageren op dit voornemen.
Bij brief van 30 augustus 2013 heeft [D] aan de Inspecteur geschreven, voor zover van belang:
“De afgelopen week is [Hof: belanghebbende] 65 jaar geworden en stuurt hij ons / bijna gelijktijdig met uw brief / het bericht dat hij uit financiële overwegingen dit jaar (2013) gaat stoppen met zijn bedrijf.
Hij komt tevens met allerlei argumenten waaruit blijkt dat uw vaststelling dat er elk jaar verlies is geleden weliswaar correct is, maar dat dit niet redelijkerwijs te verwachten viel. Normaliter is met zijn activiteiten objectief gezien redelijkerwijs winst te verwachten. Dat het economisch al een aantal jaren niet geweldig gaat is bekend, maar dat er in de culturele sector zo zwaar bezuinigd ging worden was niet te voorzien.
Daarom stel ik voor om uit praktische overwegingen de aangiften 2011 t/m 2012 niet te corrigeren en de onderneming in 2013 te staken.”
Bij brief van 4 september 2013 heeft de Inspecteur aan [D] bericht dat hij bij zijn voornemen tot afwijking van de aangifte IB/PVV 2011 blijft, omdat hij van mening is dat het niet aannemelijk is dat voordeel van de eenmanszaak is te verwachten. Voorts heeft de Inspecteur vermeld dat belanghebbende bezwaar kan maken tegen de aanslag IB/PVV 2011 als hij het niet met deze beslissing eens is.
Belanghebbende zelf heeft bij brief van 16 september 2013, door de Inspecteur op 20 september 2013 ontvangen, bezwaar gemaakt tegen de correctie. Daarin is onder meer het volgende geschreven:
“Op de eerste plaats, en ik kom hier ook later bij de inhoudelijke gronden op terug, lijkt mij het voor de hand te liggen dat wanneer men een bepaalde onregelmatigheid dan wel een op het eerste zicht onlogische gang van zaken vaststelt, er niet meteen een conclusie aan verbonden wordt maar eerst navraag bij de desbetreffende wordt gedaan.
Het had hoogst waarschijnlijk de inspecteur, u en ondergetekende een boel tijd en werk bespaard wanneer de inspecteur mij had uitgenodigd om toelichting te geven per brief of om tijdens een gesprek. Uiteraard vóórdat de inspecteur zijn conclusies had getrokken. Want eenmaal dat bepaalde conclusies zijn getrokken is er meestal weinig ruimte voor een andere visie, hoe logisch die ook kan zijn.
De inspecteur heeft dit nagelaten, mij is nooit iets gevraagd. Ik vind dit niet alleen jammer, maar ik voel mij daar ernstig door benadeeld. Mijn ervaring met de belastingdienst, ik heb er verschillende vrienden werken, is dat dit niet het algemene beleid is. Ik ben tot nu toe altijd met respect behandeld geweest, iemand negeren vind ik niet respectvol.”
Met dagtekening 20 september 2013 heeft de Inspecteur de aanslag IB/PVV 2011 opgelegd.
Bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar van 7 mei 2014 heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2011 en de beschikking heffingsrente afgewezen.
Bij brief van 9 mei 2014 heeft de Inspecteur aan belanghebbende geschreven dat hij van de aangifte IB/PVV 2012 is afgeweken omdat bij de behandeling van de aangifte IB/PVV 2011 is geconstateerd dat de eenmanszaak niet langer is aan te merken als een bron van inkomen en dat hij het aangegeven verlies van € 2.483 heeft gecorrigeerd.
De Inspecteur heeft met dagtekening 31 mei 2014 de aanslag IB/PVV 2012 opgelegd.
Belanghebbende heeft bij brief van 15 juni 2014 bezwaar gemaakt tegen de correctie.
Bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar van 12 augustus 2014 heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2012 en de beschikking belastingrente afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft in haar uitspraak van 7 mei 2015 de beroepen gegrond verklaard en de zaken naar de Inspecteur verwezen om belanghebbende alsnog te horen (nrs. AWB 14/4017 en AWB 14/5956). Na het horen heeft de Inspecteur op 2 november 2015 uitspraken op bezwaar gedaan waarbij de bezwaren ongegrond zijn verklaard.
Belanghebbende heeft hiertegen vergeefs beroep ingesteld.
Belanghebbende heeft in de aangiften IB/PVV 2013 en 2014 geen (negatieve) winst uit onderneming aangegeven. Wel heeft belanghebbende voor het jaar 2013 een jaaraangifte omzetbelasting ingediend, waarin hij een omzet over 2013 van € 83 heeft aangegeven en een vooraftrek van € 260 heeft geclaimd.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de activiteiten in het kader van de eenmanszaak een bron van inkomen vormden, of de Inspecteur bij de aanslagregeling onzorgvuldig heeft gehandeld en zo ja, of belanghebbende in aanmerking komt voor een schadevergoeding, of schending van de hoorplicht consequenties moet hebben en of er sprake is van een overeenkomst. Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de Inspecteur ontkennend.
Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken op bezwaar, en tot vermindering van de aanslagen conform de ingediende aangiften IB/PVV.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.