Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-01-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:201, 17/00518
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-01-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:201, 17/00518
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 9 januari 2018
- Datum publicatie
- 19 januari 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2018:201
- Zaaknummer
- 17/00518
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Faillissement. Ontvankelijkheid bezwaar. Bekendmaking aanslag aan curator. Verschoonbaarheid.
Uitspraak
Locatie Arnhem
nummer 17/00518
uitspraakdatum: 9 januari 2018
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 31 maart 2017, nummer AWB 16/4762, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Venlo (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 510.654 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 399.298 (hierna: de aanslag). Aan heffingsrente is daarbij bij beschikking een bedrag berekend van € 58.199.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar van 28 juni 2016 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2017 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord: belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, mr. [A] en mr. [B] .
Beide partijen hebben een pleitnota overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is begin april 2006 in privé failliet verklaard. De curator was mr.drs. [C] , verbonden aan [D] , Postbus [000] , [E] .
Belanghebbende heeft op 16 juli 2007 aangifte IB/PVV 2006 gedaan. In de aangifte is het belastbare inkomen uit werk en woning berekend op € 9.815 en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen op nihil.
De Inspecteur heeft met dagtekening 11 december 2009 de aanslag opgelegd, geadresseerd aan:
“ [X]
CUR. MR [C]
POSTBUS [000]
[E] ”
Het faillissement is op 17 september 2010 geëindigd door het verbindend worden van de slotuitdelingslijst.
Belanghebbende heeft op 4 oktober 2010 zijn privé-administratie bij de curator opgehaald, bestaande uit drie en een half verhuisdozen met daarin ongeveer veertig ordners. De aanslag maakte deel uit van deze privé-administratie.
In een strafzaak tegen belanghebbende is op 22 november 2010 door de rechtbank ’s‑Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) vonnis gewezen in een strafrechtelijk onderzoek naar oplichting, valsheid in geschrifte en gewoontewitwassen. De inkomsten van belanghebbende in het jaar 2006 waren onderdeel van dit onderzoek.
Belanghebbende is begin februari 2011 met de aanslag bekend geworden. Vervolgens heeft hij hierover met de Belastingtelefoon gebeld en heeft hij in maart 2011 de aanslag met zijn advocaat, mr. [F] (hierna: [F] ), besproken.
[F] heeft bij brief van 10 mei 2011, door de Inspecteur op 11 mei 2011 ontvangen, bezwaar gemaakt tegen de aanslag.
Op 7 augustus 2012 heeft het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: het gerechtshof) uitspraak gedaan in het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Hiertegen is door het Openbaar Ministerie beroep in cassatie ingesteld.
Op 15 januari 2013 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen belanghebbende, zijn boekhouder ( [G] ; hierna [G] ), [F] en de Inspecteur. Afgesproken is dat de Inspecteur contact zou opnemen met [G] , waarna een standpunt zou worden ingenomen.
In april 2013 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen belanghebbende, [G] en de Inspecteur.
Het Openbaar Ministerie heeft in november 2013 het cassatieberoep ingetrokken.
De Inspecteur heeft op 28 juni 2016 het bezwaar tegen de aanslag wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. De Inspecteur is op grond van de uitspraak van het gerechtshof ambtshalve deels aan het bezwaar tegemoetgekomen door rekening te houden met hetgeen bewezen is verklaard.
[F] heeft op 22 december 2016 verklaard:
“De relatie tussen [X] en de curator verliep moeizaam. (…). Er is sprake geweest van een strikte postblokkade, als gevolg waarvan [X] alleen persoonlijke post zeer onregelmatig en met grote vertraging kreeg. (…). Voor wat betreft de door de curator in beslag genomen administratie kan ik zeggen dat deze aanzienlijk van omvang was. Ik weet dit, aangezien ik bij de overdracht van een deel van de administratie zelf aanwezig was. Deze overdracht vond namelijk bij mij op kantoor plaats. Alleen al hier ging het om drie verhuisdozen met ordners die op eerste aanvraag aan de curator zijn gegeven. Nadat [X] op 4 oktober 2010 zijn post bij de curator had opgehaald, kwam hij er pas achter dat er voor wat betreft belastingaangiftes over een aantal jaren nog heel wat speelde. Hij heeft toen contact met mij opgenomen en heeft getracht uit de, volgens hem zijn zeggen, wanordelijke hoop papier, enige structuur te scheppen. Dit heeft uiteindelijk geleid tot het bezwaarschrift van 10 mei 2011.”
Belanghebbende heeft vergeefs beroep ingesteld.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof te kennen gegeven af te zien van een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken op bezwaar, en tot terugwijzing naar de Inspecteur voor een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.