Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-03-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:2340, 17/00635 en 17/00636

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-03-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:2340, 17/00635 en 17/00636

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
13 maart 2018
Datum publicatie
16 maart 2018
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2018:2340
Formele relaties
Zaaknummer
17/00635 en 17/00636

Inhoudsindicatie

Afdrachtvermindering onderwijs voor (basis)opleidingen veiligheid.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummers 17/00635 en 17/00636

uitspraakdatum: 13 maart 2018

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 9 mei 2017, nummers LEE 15/3662 en 15/3663, ECLI:NL:RBNNE:2017:1685, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Groningen (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is over het jaar 2012 een naheffingsaanslag in de loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna: loonheffingen) van € 75.361 opgelegd. Bij beschikkingen is € 4.919 belastingrente berekend en is een vergrijpboete van € 7.536 opgelegd.

1.2.

Aan belanghebbende is over het jaar 2013 een naheffingsaanslag in de loonheffingen van € 104.831 opgelegd. Bij beschikkingen is € 3.709 belastingrente berekend en is een vergrijpboete van € 10.483 opgelegd.

1.3.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar tegen de naheffingsaanslagen en de beschikkingen belastingrente ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen de boetebeschikkingen is door de Inspecteur gegrond verklaard. De boetebeschikkingen zijn vernietigd.

1.4.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep tegen de naheffingsaanslagen en de beschikkingen belastingrente ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2018. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is een besloten vennootschap, waarvan de aandelen in het bezit zijn van [A] GmbH. Belanghebbendes feitelijke werkzaamheden bestaan uit de winning, verwerking en verkoop van kali- en steenzouten.

2.2.

Op 10 juli 2012 heeft Stichting [B] (hierna: [B] ) aan belanghebbende een offerte uitgebracht voor de uitvoering van een tweetal veiligheidsopleidingen voor het personeel van belanghebbende, te weten:

- de opleiding Basisveiligheid (VVI-I) voor de operators en de laboranten en

- de opleiding Veiligheid voor leidinggevenden (VVI-II).

De opleidingen zullen worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de aan [B] gelieerde Stichting [C] (hierna: [C] ). [C] is een door het Ministerie van OC&W erkende onderwijsinstelling die her-, om- en bijscholingsactiviteiten verzorgt voor uitvoerend personeel in de procesindustrie. [C] is een niet door de overheid bekostigde instelling als bedoeld in artikel 1.4.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs (hierna: WEB).

2.3.

Op 18 juli 2012 heeft belanghebbende de namen van de werknemers die zullen deelnemen aan de opleidingen doorgegeven aan [B] . Op 19 juli wordt de ontvangst van de deelnemerslijst door [B] bevestigd en wordt opgemerkt dat de deelnemers zullen worden ingeschreven voor de opleidingen. Op 26 juli 2012 bevestigt de directeur van belanghebbende de aanvaarding van de offerte.

2.4.

Bij brief van 30 juli 2012 bericht de directeur van [C] het volgende aan belanghebbende:

Hiermede bevestigen wij dat uit onze administratie blijkt dat [C] overeenkomsten zijn afgesloten volgens het bijgevoegde overzicht. De overeenkomst loopt van ‘startdatum overeenkomst’ tot diplomering of schriftelijke opzegging. De inschrijving geldt voor de duur van de opleiding en wordt per jaar gefactureerd. Zonder schriftelijke opzegging wordt de inschrijving dus jaarlijks stilzwijgend verlengd en gefactureerd.

Voor het meedelen van de behaalde cijfers voor [B] tentamens zijn aan de deelnemers EXAMENNUMMERS toegekend. Deze examennummers vindt u in de meest linkerkolom van het overzicht.

De praktijkovereenkomsten zullen wij binnenkort toesturen. Deze overeenkomsten dienen nog te worden ondertekend door de deelnemer van het leerbedrijf.”

2.5.

Bij deze brief is een lijst gevoegd met de persoonlijke gegevens van 88 werknemers van belanghebbende met inschrijvingsgegevens, zoals startdatum (telkens 31 juli 2012), einddatum (telkens 30 juli 2013) en te volgen opleiding (VVI-I of VVI-II). Na 31 juli 2012 heeft belanghebbende nog vier werknemers doen inschrijven bij [C] .

2.6.

Belanghebbende heeft 66 onderwijsovereenkomsten als bedoeld in artikel van de WEB overgelegd. Hiervan zijn 36 stuks door de betreffende werknemer en (namens) belanghebbende vóór 1 augustus 2012 ondertekend. In deze overeenkomsten is de naam van de opleiding met de bijbehorende registratiecode (Crebo code) 10700 (VVI-I) of 10708 (VVI-II) vermeld.

2.7.

Belanghebbende heeft 92 praktijkovereenkomsten als bedoeld in artikel 7.2.8 van de WEB overgelegd. Hiervan zijn er 66 (meestal) op of rond 1 oktober 2012 ondertekend door [C] en het Kenniscentrum [D] en kort daarna door de betreffende werknemer en door (namens) belanghebbende. Ook in deze overeenkomsten zijn de naam van de te volgen opleiding en de Crebo code vermeld. 26 Praktijkovereenkomsten vermelden een dagtekening van ondertekening door het Kenniscentrum van december 2013.

2.8.

Op 8 oktober 2012 heeft de start (kick off) van de opleidingen plaatsgevonden. Vervolgens is telkens in groepen (operators, laboranten en leidinggevenden) het theoretische onderwijs gestart. Voor de eerste groep was dat eind oktober 2012. In februari 2013 is de praktijkopleiding gestart.

2.9.

[B] heeft namens [C] het onderwijs uitgevoerd. Hiertoe zijn theorie-bijeenkomsten voor de verschillende groepen georganiseerd. Als praktijkbegeleider zijn namens belanghebbende twee werknemers aangewezen, ondersteund door een medewerker van [B] . Alle deelnemers hebben deelgenomen aan op 15 juni 2013 door [B] afgenomen schriftelijke examens. In juni, juli en augustus 2013 zijn mondelinge (her)examens afgenomen.

2.10.

Voor het examen zijn 62 deelnemers geslaagd, ten bewijze waarvan [E] MBO-diploma’s (niveau 2 of niveau 4) heeft uitgereikt. De Inspectie van het onderwijs, ressorterend onder de Minister van OC&W of een soortgelijke toezichthouder (hierna: Onderwijsinspectie) heeft regelmatig controles uitgevoerd en heeft nooit opmerkingen bij de veiligheidsopleidingen gehad.

2.11.

De gevolgde opleidingen waren eindtermengerichte opleidingen die bestonden uit een beroepsinhoudelijk deel (Crebo 10700: Deelkwalificatie “Basisveiligheid” of Crebo 10708: “Veiligheid voor leidinggevenden”) en een generiek deel (bestaande uit Nederlands en rekenen). [C] was op grond van artikel 1.4.1. van de WEB gerechtigd voor deze opleidingen een erkend MBO-diploma uit te reiken. Door de wijziging van de WEB met ingang van 1 augustus 2012 (Wet van 7 november 2011, Stb. 2011/560, hierna: de Wijzigingswet) is de erkenning van eindtermengerichte opleidingen komen te vervallen. Op grond van het overgangsrecht bij de Wijzigingswet bleef voor studenten die vóór 1 augustus 2012 stonden ingeschreven voor een eindtermengerichte opleiding, de diploma-erkenning voor de betreffende opleiding van kracht.

2.12.

Belanghebbende heeft in haar maandaangiften loonheffing voor de periode 1 augustus 2012 tot en met 31 juli 2013 de afdrachtvermindering onderwijs toegepast als bedoeld in artikel 14, lid 1, onderdeel a van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna: WVA). De vermindering heeft betrekking op werknemers die de bovengenoemde veiligheidsopleidingen hebben gevolgd. Naar aanleiding van een ingesteld boekenonderzoek heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende de afdrachtvermindering ten onrechte heeft toegepast en daarom de thans in geschil zijnde naheffingsaanslagen opgelegd.

2.13.

De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar werknemers vóór 1 augustus 2012 met [C] een rechtsgeldige onderwijsovereenkomst hebben afgesloten op grond waarvan [C] die werknemers terecht vóór die datum heeft ingeschreven voor de betreffende opleidingen. Daarom geldt het overgangsrecht van de WEB niet en hebben de werknemers geen voor afdrachtvermindering kwalificerende opleiding gevolgd. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Wel heeft de Rechtbank wegens het verstrijken van de redelijke beslistermijn een veroordeling tot betaling van een vergoeding voor immateriële schade en voor de proceskosten uitgesproken en vergoeding van het griffierecht gelast.

2.14.

Naar aanleiding van vragen van het Hof over het verschil tussen het aantal ingeschreven werknemers (92), het aantal onderwijsovereenkomsten (66) en het aantal werknemers waarvoor de afdrachtvermindering is gecorrigeerd (op basis van de geclaimde afdrachtsvermindering zijn dat er ongeveer 66), zijn belanghebbende en de Inspecteur ter zitting van het Hof overeengekomen dat bij de beoordeling van het geschil ervan moet worden uitgegaan dat 66 werknemers de veiligheidsopleidingen hebben gevolgd, dat de praktijkovereenkomst voor deze 66 werknemers uiterlijk in oktober 2012 was ondertekend en dat voor deze 66 werknemers afdrachtvermindering onderwijs is geclaimd. Voor de maanden augustus en september 2012 bestaat voor deze werknemers geen recht op afdrachtvermindering vanwege het nog ontbreken van ondertekende praktijkovereenkomsten en de omstandigheid dat de praktijkopleiding nog niet was aangevangen. Voor vier van de 66 werknemers bestaat geen recht op afdrachtvermindering vanwege het tijdstip waarop zij voor de opleiding zijn ingeschreven. Met betrekking tot de resterende 62 werknemers kan ervan worden uitgegaan dat zij gedurende de periode oktober 2012 tot en met juli 2013 de opleiding hebben gevolgd, dat zij daarvoor zijn geslaagd en een diploma hebben ontvangen. Dat betekent dat de aanslagen thans nog in geschil zijn als hieronder is aangegeven.

2012

in geschil

2012

niet in geschil

2013

in geschil

2013

niet in geschil

Bedrag van de aanslagen

75.361

104.831

Waarvan augustus 2012

-14.753

14.753

Waarvan september 2012

-14.986

14.986

=

45.622

104.831

Waarvan betrekking heeft op niet tijdig ingeschreven 4/66 deel

-2.765

2.765

-6.353

6.353

= In geschil / niet in geschil

42.857

32.504

98.478

6.353

3 Geschil

3.1.

In geschil is of belanghebbende aanspraak heeft op de afdrachtvermindering onderwijs tot een bedrag van € 42.857 voor het jaar 2012 en € 98.478 voor het jaar 2013 voor de door de werknemers gevolgde veiligheidsopleidingen VVI-I en VVI-II (hierna: de opleidingen).

3.2.

De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de door de onderwijsinstelling verzorgde opleidingen met ingang van 1 augustus 2012 door de wijziging van de WEB per die datum niet meer kwalificeren als opleidingen waarvoor diploma-erkenning geldt en daarom evenmin kwalificeren voor afdrachtvermindering onderwijs. Volgens de Inspecteur kan geen beroep worden gedaan op de in de Wijzigingswet opgenomen overgangsregeling omdat de werknemers van belanghebbende niet vóór 1 augustus 2012 rechtsgeldig voor de opleiding waren ingeschreven bij de onderwijsinstelling. De Inspecteur stelt zich daarnaast op het standpunt dat de werknemers de opleidingen niet daadwerkelijk hebben gevolgd.

3.3.

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Inspecteur niet de bevoegdheid heeft te toetsen of aan de inschrijvingseis van het overgangsrecht van de WEB is voldaan. Omdat het bevoegd gezag van de onderwijsinstelling [E] op 30 juli 2012 heeft verklaard dat de werknemers met ingang van 31 juli 2012 staan ingeschreven als student voor de opleidingen moet hiervan - en dus ook van de toepasselijkheid van de overgangsregeling van de WEB - worden uitgegaan. Daarnaast stelt belanghebbende dat, anders dan de Inspecteur bepleit, wel degelijk sprake is van een rechtsgeldig totstandgekomen inschrijving per 31 juli 2012. Belanghebbende betwist het standpunt van de Inspecteur dat de werknemers de opleidingen niet zouden hebben gevolgd.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank (behoudens de beslissingen inzake proceskosten, griffierecht en immateriële schadevergoeding), tot vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en tot vermindering van de naheffingsaanslagen tot € 32.504 (2012) en € 6.353 (2013). De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing