Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-04-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:3012, 15/01522
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-04-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:3012, 15/01522
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 4 april 2018
- Datum publicatie
- 20 april 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2018:3012
- Zaaknummer
- 15/01522
Inhoudsindicatie
BPM. Teruggaaf bij export. Overdracht bestelauto aan particulier. Schending Unierecht? Schending verdedigingsbeginsel? Immateriële schadevergoeding.
Uitspraak
Locatie Arnhem
nummer 15/01522
uitspraakdatum: 4 april 2018
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] v.o.f. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland van 5 november 2015, nummers AWB 14/2062 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Doetinchem (hierna: de Inspecteur) en
de Staat der Nederlanden (de Minister voor Rechtsbescherming; hierna: de Staat)
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft op 11 maart 2013 een verzoek tot teruggaaf van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) ten bedrage van € 1.632 gedaan ter zake van een auto van het merk Volkswagen, type Caddy met kenteken [00-YY-YY] (hierna: de auto).
De Inspecteur heeft dit verzoek bij beschikking van 16 mei 2013 afgewezen.
Het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar is door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade tot een bedrag van € 500 en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 490 alsmede tot vergoeding van het betaalde griffierecht van € 328.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 8 februari 2018 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord: [A] en [B] als de gemachtigden van belanghebbende, alsmede – namens de Inspecteur – [C] en [D] .
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2 De vaststaande feiten
De auto is op 14 september 2006 (als bestelauto) geregistreerd in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden kentekenregister op naam van een ander dan belanghebbende. Die ander was een ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968. Aan die ander is op diens verzoek door de Inspecteur vrijstelling van BPM verleend op de voet van artikel 13a van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM).
Op 24 april 2009 is de auto in het kentekenregister op naam gesteld van een particulier. Omdat hierdoor niet langer werd voldaan aan de voorwaarden van de vrijstelling is de ondernemer ter zake van de auto op de voet van artikel 13a, derde lid, Wet BPM belasting (BPM) verschuldigd geworden. Het bedrag is door hem betaald.
Belanghebbende, op wier naam de auto inmiddels was gesteld, heeft de auto overgebracht naar een andere EU-lidstaat. In verband hiermee heeft zij de tenaamstelling van de auto in het kentekenregister op 25 februari 2013 doen vervallen.
Belanghebbende heeft de Inspecteur op 11 maart 2013 verzocht haar op de voet van artikel 14a Wet BPM de zogenoemde rest-BPM terug te geven ten bedrage van € 1.632. Dit verzoek is door de Inspecteur bij beschikking van 16 mei 2013 afgewezen. Belanghebbende is vóór het afgeven van deze beschikking niet gehoord door de Inspecteur.
Belanghebbende heeft op 27 juni 2013 bezwaar aangetekend tegen deze beschikking. Belanghebbende werd en wordt bijgestaan door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent in duizenden BPM-zaken. In bezwaar is belanghebbende gehoord door de Inspecteur.
Het bezwaar is bij uitspraak op bezwaar van 13 februari 2014 ongegrond verklaard. Daartegen heeft belanghebbende beroep ingesteld.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 5 november 2015 het beroep ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade tot een bedrag van € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarfase en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 490 alsmede tot vergoeding van het betaalde griffierecht van € 328.
Belanghebbende heeft op 8 december 2015 hoger beroep ingesteld.
3 Het geschil en de standpunten van partijen
In hoger beroep is in geschil: (1) of terecht geen teruggaaf van BPM aan belanghebbende is verleend, (2) of het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel is geschonden, (3) of belanghebbende recht heeft op een integrale proceskostenvergoeding (4) of belanghebbende recht heeft op vergoeding van rente over het griffierecht en de immateriëleschadevergoeding.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.