Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-05-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:4806, 17/00610
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-05-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:4806, 17/00610
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 29 mei 2018
- Datum publicatie
- 8 juni 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2018:4806
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2017:2361, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 17/00610
Inhoudsindicatie
VPB. Exploitant van sportclub. Verzuimboete wegens aangifteverzuim. AVAS? Straftoemeting.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 17/00610
uitspraakdatum: 29 mei 2018
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 april 2017, nummer AWB 16/3141, ECLI:NL:RBGEL:2017:2361, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Amsterdam (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een aanslag in de vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd. Bij beschikkingen is belastingrente berekend en is een verzuimboete opgelegd ten bedrage van € 2.460.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard, de aanslag verminderd en de belastingrente dienovereenkomstig verminderd. De verzuimboete is verminderd tot € 1.230.
Belanghebbende is hiertegen in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de boete en de verzuimboete verminderd tot € 1.107.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2018. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende exploiteert een sportclub.
De Inspecteur heeft belanghebbende uitgenodigd tot het doen van aangifte Vpb voor het jaar 2012 (hierna: aangifte Vpb 2012).
Op 31 mei 2013 heeft belanghebbende de Inspecteur verzocht uitstel te verlenen voor het doen van aangifte Vpb 2012. In reactie hierop heeft de Inspecteur bij brief van 27 juni 2013 uitstel verleend tot 1 november 2013.
Bij brief van 21 november 2013 is belanghebbende eraan herinnerd dat zij nog aangifte Vpb 2012 moet doen (hierna: de herinneringsbrief). De herinneringsbrief luidt, voor zover van belang, als volgt:
“U hebt uitstel gekregen tot 1 november 2013. Maar u hebt nog geen aangifte gedaan. (…)
Voorkom een boete
We willen uw aangifte graag in behandeling nemen. Uw aangifte moet nu uiterlijk 5 december 2013 bij ons binnen zijn. U kunt geen uitstel meer krijgen. Als u uw aangifte niet voor deze datum instuurt, krijgt u een aanmaning. Reageert u niet of niet op tijd op deze aanmaning, dan kunt u een boete krijgen.”
Bij brief van 24 december 2013 is belanghebbende aangemaand aangifte te doen (hierna: de aanmaning). De aanmaning vermeldt dat de aangifte Vpb 2012 uiterlijk 10 januari 2014 moet zijn ingediend en luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Wat als u niet op deze aanmaning reageert?
Als ik uw aangifte niet op tijd ontvang, dan schat ik uw belastbare bedrag. Hierdoor betaalt u misschien te veel belasting. U kunt ook een boete krijgen. Die boete is minimaal (…) € 2.460 (vanaf 2009) en kan oplopen tot € 4.920.”
Na het verstrijken van de in de aanmaning genoemde termijn, heeft de Inspecteur aan belanghebbende met dagtekening 25 april 2014 voor het jaar 2012 een ambtshalve aanslag Vpb opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 100.000. Daarbij is € 752 aan belastingrente in rekening gebracht. Voorts is een verzuimboete opgelegd van € 2.460.
Belanghebbende heeft hiertegen tijdig bezwaar gemaakt.
Bij brief van 2 juli 2014 heeft de Inspecteur op het bezwaar van belanghebbende gereageerd. De brief luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Volgens u is de boete niet terecht opgelegd omdat uitstel zou zijn aangevraagd. Zoals u uit de bijlagen kunt opmaken is inderdaad uitstel gevraagd en verleend. Daarna is een herinneringsbrief en een aanmaningsbrief gestuurd waar de vennootschap niet op heeft gereageerd. Daardoor is een verzuim ontstaan. De boete is dus terecht opgelegd. Indien echter alsnog binnen 6 weken een juiste aangifte wordt ingediend zal ik de boete verminderen naar € 246. Als de aangifte na afloop van die termijn niet is ingediend zal ik de boete beoordelen aan de hand van het inzicht dat ik dan heb.”
Bij mail van 28 augustus 2014 verzoekt de gemachtigde van belanghebbende om verlenging van de hiervoor bedoelde termijn van zes weken voor het indienen van de aangifte.
Bij mail van eveneens 28 augustus 2014 reageert de Inspecteur:
“Ik vrees dat u mijn brief niet goed hebt begrepen. (…) De termijn van 6 weken ging in op 2 juli (datum verzending brief). Deze termijn gold voor het aanbod om de boete “automatisch” te matigen naar € 246 en is inmiddels verstreken. Uiteraard zal de boete worden gematigd indien en voor zover daar grond voor blijkt te bestaan. (…)
Niettemin verleen ik u hierbij alsnog een termijn van twee weken om de aangifte in te dienen, dienend ter motivering van uw bezwaar. Nader uitstel zal ik in beginsel niet verlenen. Dat is ook niet nodig omdat u in uw bezwaarschrift aangeeft dat u de fiscale winst kunt bepalen. Daarmee staat niets meer in de weg aan de indiening van de aangifte. (…)”
De aangifte Vpb 2012 is op 7 oktober 2014 ingediend.
Op 8 oktober 2014 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Na het hoorgesprek hebben de gemachtigde van belanghebbende en de Inspecteur over en weer gecorrespondeerd over de inhoud van de alsnog ingediende aangifte Vpb 2012.
Bij brief van 15 maart 2016 heeft de Inspecteur belanghebbende bericht over de afdoening van het bezwaar. De belastbare winst (tevens belastbaar bedrag) wordt bepaald op € 2.218. Met betrekking tot de verzuimboete wordt in de brief het volgende opgemerkt:
“De vennootschap is elk jaar te laat met het doen van aangifte. In het verleden (en ook na 2012) zijn meerdere verzuimen geconstateerd. Omdat u tijdens het hoorgesprek aangaf dat u de aangifte 2013 zeker tijdig zou indienen heeft mijn collega [A] toegezegd de boete te matigen naar € 1.230. U heeft zich bij die gelegenheid akkoord verklaard met deze matiging.
De financiële omstandigheden van de BV zijn niet zodanig dat kan worden gezegd dat zij met een verzuimboete van een kwart van het maximum (€ 1.230) onredelijk hard in haar vermogen wordt getroffen. In een mail heeft u later aangevoerd dat uit jurisprudentie zou blijken dat de boete naar € 246 moet worden teruggebracht. (…)
Tijdens het hoorgesprek heeft u het verzoek om een kostenvergoeding ingetrokken.”
Bij de brief is een door de Inspecteur opgemaakt verslag van het hoorgesprek gevoegd. Het verslag is niet door (de gemachtigde van) belanghebbende ondertekend.
Bij uitspraak op bezwaar van 2 april 2016 is overeenkomstig de brief van 15 maart 2016 de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 2.218, de belastingrente dienovereenkomstig verminderd en de verzuimboete verminderd tot € 1.230. Er is, ondanks een daartoe strekkend verzoek van belanghebbende, geen kostenvergoeding toegekend.
Belanghebbende heeft tijdig beroep ingesteld. Opgekomen wordt tegen de beslissing omtrent de verzuimboete en de (neven)beslissing om geen kostenvergoeding toe te kennen. Bij uitspraak van de Rechtbank is het beroep ongegrond verklaard. Vanwege overschrijding van de redelijke termijn heeft de Rechtbank de verzuimboete (ambtshalve) verminderd tot € 1.107.
3 Geschil
In geschil is of de verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Voorts is in geschil of terecht geen kostenvergoeding is toegekend voor de bezwaarfase.