Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-06-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:5986, 16/00365
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-06-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:5986, 16/00365
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 26 juni 2018
- Datum publicatie
- 27 juli 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2018:5986
- Zaaknummer
- 16/00365
Inhoudsindicatie
BPM. Invoer schade-auto. Bewijs. Toonplicht Soesterberg.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 16/00365
uitspraakdatum: 26 juni 2018
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 maart 2016, nummer AWB 15/2250, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Doetinchem (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd ten bedrage van € 1.580. Voorts is bij beschikking een boete opgelegd van € 158.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 24 maart 2015 de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boetebeschikking vernietigd. Aan belanghebbende is een proceskostenvergoeding toegekend van € 244.
Belanghebbende is tegen de uitspraak betreffende de naheffingsaanslag in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2018. De zaak is met toestemming van partijen gelijktijdig behandeld met de zaken met de nummers 16/00623 en 16/01515.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende heeft ter zake van een uit een andere lidstaat overgebrachte personenauto van het merk Volkswagen, type Golf – 2.0 GTD (VIN: [00000] , hierna: de auto) op 10 januari 2014 aangifte voor de BPM gedaan. Er is een bedrag van € 1.151 aan BPM voldaan. Voor de auto is € 14.750 exclusief omzetbelasting betaald.
De datum van eerste toelating van de auto is 16 juni 2009. De auto is op 22 januari 2014 geregistreerd.
Bij de aangifte is een taxatierapport overgelegd van 3 januari 2014, dat is opgemaakt door [A] , verbonden aan [B] b.v. (hierna: het taxatierapport respectievelijk de taxateur). In het taxatierapport is een handelsinkoopwaarde vermeld van € 4.978, gebaseerd op de koerslijstwaarde van XRAY van € 11.832, verminderd met een schadebedrag van € 6.854. De auto had ten tijde van de aangifte een leeftijd van ruim 4 jaar en zeven maanden, een kilometerstand van 156.822 en de algemene staat van onderhoud van de auto was volgens het taxatierapport, behoudens de schade, redelijk.
Bij brief van 13 januari 2014 heeft de Inspecteur belanghebbende bericht dat de auto is geselecteerd voor een hertaxatie en hem opgeroepen de auto daartoe aan te bieden aan de Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De brief vermeldt daarover:
“Op 13-01-2014 hebt u met mij telefonisch een afspraak gemaakt voor de hertaxatie van uw motorrijtuig. De hertaxatie zal verricht worden door Domeinen Roerende Zaken in Soesterberg U moet uw motorrijtuig op 16-01-2014 om 08.30 aanleveren op het volgende adres: Zuiderweg (zijweg Zeisterspoor) 3769 AP Soesterberg.”
Bij e-mailbericht van 13 januari 2014 heeft belanghebbende de Inspecteur als volgt geschreven:
“Kan de afspraak ook om 10 uur ingepland worden? De verlichting van de auto heeft een storing, dus ik kan niet te vroeg vertrekken vanuit [Z] .”
Daarop is de afspraak verzet naar 16 januari 2014 om 10.00 uur.
In reactie hierop heeft belanghebbende de Inspecteur bij e-mailbericht van eveneens 13 januari 2014 als volgt geschreven:
“Ik kan geen gevolg geven aan uw verzoek om mijn voertuig te laten hertaxeren in Soesterberg door DDRZ en wel om de hierna volgende redenen.
Mijn voertuig is nog niet geregistreerd in het Nederlandse kentekenregister en daarmee niet verzekerd. Voor de registratie bij de Rijksdienst Voor het Wegverkeer is dat een ander verhaal. Voor de RDW-keuring heeft een kennis mij zijn handelsplaten geleend, maar hij wil die niet uitlenen voor een rit van [Z] naar Soesterberg in verband met de te grote afstand en daarmee gepaard gaande risico's. Tot een paar weken geleden was er op het RDW station in de regel een belastingambtenaar aanwezig om dezelfde dag een nadere controle van voertuig en aangifte uit te voeren. Dat was een werkbare modus operandi.
Zou ik mijn voertuig (al dan niet zelfstandig voortbewogen) al naar DDRZ in Soesterberg gaan transporteren, is er eveneens een risico dat het voertuig daar niét in door u gewenste ongewijzigde staat zal verschijnen. Het voertuig kan immers (onverzekerd) betrokken raken bij een ongeval met alle gevolgen van dien en bij zelfstandig voortbewegen, komen er (aanzienlijke) kilometers bij. Voorts bestaat het risico dat het voertuig technische mankementen oploopt. Deze risico's zijn voor mij niet aanvaardbaar.
Nu u voorstelt dat ik mijn voertuig op een andere dag en tijdstip wederom (al dan niet zelfstandig voortbewogen) over de weg dien te vervoeren, zou ik sowieso onverzekerd en (bij zelfstandige voortbeweging) eveneens in overtreding zijn. Dit is een, voor mij persoonlijk én in algemene zin, onaanvaardbaar risico.
Ik stel mij op het standpunt dat de hertaxatie, zou deze door de DDRZ worden uitgevoerd, geen gelijkwaardige expertise is ten opzichte van de door mij aangeleverde taxatie. In dit verband verwijs ik naar het rapport van de Ombudsman d.d. 23 april 2009, rapportnummer 2009/074, II punt 3 en 4;
(…)
Om voornoemde redenen beschouw ik uw verzoek als buitengewoon onredelijk op basis waarvan ik hier niet aan tegemoet zal komen. Indien u in staat bent uw hertaxatie op een, conform uw eisen in dit kader gesteld, gelijkwaardig te stellen onafhankelijk uitgevoerde expertise kunt baseren, houd ik mijn auto tot 6 werkdagen na mijn belastingaangifte in ongewijzigde staat beschikbaar voor uw hertaxateur. De auto zal daarvoor gestald blijven staan op een door mij verzekerde locatie.”
Met dagtekening 5 december 2014 heeft de Inspecteur aan belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag BPM opgelegd ten bedrage van € 1.580, gebaseerd op een handelsinkoopwaarde van de auto van € 11.832, zijnde de koerslijstwaarde (XRAY) zonder rekening te houden met een waardevermindering in verband met schade en een historische nieuwprijs van € 42.235. Tevens heeft de Inspecteur bij beschikking een verzuimboete aan belanghebbende opgelegd van € 158 (10%). Ter motivering van de naheffingsaanslag heeft de Inspecteur daarbij aan belanghebbende – onder meer – als volgt geschreven:
“Hoewel u daartoe opgeroepen was hebt u de auto niet aangeboden bij Domeinen Roerende Zaken in Soesterberg. U heeft mij schriftelijk op de hoogte gesteld van uw redenen om de auto niet in Soesterberg te tonen. Ik heb de verplichting om de auto te tonen weloverwogen opgelegd. De door u genoemde argumenten – voor zover ik ze valide acht – had ik daarbij reeds meegewogen, en ontslaan u dan ook niet van uw verplichting de auto te tonen. Nu u de auto niet getoond heeft voldoet u niet aan het gestelde in artikel 10, lid 8, van de Wet BPM en artikel 8, lid 8, (de toonplicht) van de Uitvoeringsregeling BPM.
(…)
Doordat de auto niet is getoond aan de door mij aangewezen deskundigen heb ik mij geen gefundeerd oordeel kunnen vormen over de juistheid van de door u gebruikte taxatie. Daarom stel ik mij op het standpunt dat de afschrijving en daarmee de waarde van de auto bepaald moet worden aan de hand van een koerslijst, dan wel aan de hand van de wettelijke tabel als u daarvoor geopteerd heeft.”
In bezwaar is de naheffingsaanslag gehandhaafd, doch de boetebeschikking vernietigd.
De Rechtbank heeft het hiertegen ingestelde beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.
3 Geschil
In hoger beroep is tussen partijen in geschil of de naheffingsaanslag terecht en niet tot een te hoog bedrag aan belanghebbende is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt die vragen ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vernietiging dan wel vermindering van de naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.