Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-08-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:7555, 16/00380 t/m 16/00386
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-08-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:7555, 16/00380 t/m 16/00386
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 21 augustus 2018
- Datum publicatie
- 31 augustus 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2018:7555
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:808
- Zaaknummer
- 16/00380 t/m 16/00386
Inhoudsindicatie
BPM. Immateriële schadevergoeding. Rente. Proceskosten.
Uitspraak
Locatie Arnhem
nummers 16/00380 tot en met 16/00386
uitspraakdatum: 21 augustus 2018
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] V.O.F. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland van 25 februari 2016, nummers AWB 12/3782, 12/3783, 12/3785, 12/3995, 12/3996, 12/3998 en 12/3999 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Doetinchem (hierna: de Inspecteur) en
de Staat der Nederlanden (de Minister voor Rechtsbescherming; hierna: de Staat)
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft op de hierna te noemen data aangifte ter zake van de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) gedaan. De Inspecteur heeft op de hierna te noemen data op aangifte een bedrag nageheven. Belanghebbende heeft de nageheven BPM betaald.
zaaknummer |
datum aangifte |
datum naheffing |
nageheven |
16/00380 |
3-1-2011 |
10-1-2011 |
€ 1.007 |
16/00381 |
3-1-2011 |
10-1-2011 |
€ 1.598 |
16/00382 |
3-1-2011 |
10-1-2011 |
€ 2.135 |
16/00383 en 16/00384 |
18-5-2011 |
21-6-2011 |
€ 5.883 |
16/00385 en 16/00386 |
30-3-2011 |
27-4-2011 |
€ 575 |
Nadat tegen de naheffingsaanslagen bezwaar is gemaakt, is belanghebbende door de Inspecteur bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar (grotendeels) in het gelijk gesteld.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank op de hierna volgende data:
zaaknummer |
datum beroep |
16/00380 |
25-7-2012 |
16/00381 |
25-7-2012 |
16/00382 |
25-7-2012 |
16/00383 en 16/00384 |
3-8-2012 |
16/00385 en 16/00386 |
3-8-2012 |
De Rechtbank heeft op 16 december 2015 de zaken gelijktijdig ter zitting behandeld. De Rechtbank heeft vervolgens bij afzonderlijke uitspraken, gedagtekend 25 februari 2016, in de zaak met nummer 16/00380 het verzoek om vergoeding van immateriële schade toegewezen, de Staat veroordeeld tot het vergoeden van de door belanghebbende geleden immateriële schade tot een bedrag van € 2.500. De Rechtbank heeft voor wat betreft de zaken 16/00381 tot en met 16/00386 het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen. De Rechtbank heeft de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende van in totaal € 4.215 en tot vergoeding van het in beroep betaalde griffierecht van in totaal € 1.860.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. De Staat heeft geen verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 28 juni 2018 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord: [A] en [B] als de gemachtigden van belanghebbende, alsmede – namens de Inspecteur – mr. [C] en drs. [D] .
Ter zitting van het Hof zijn gelijktijdig de zaken behandeld met de hierna te noemen zaaknummers van het Hof: 16/00083, 16/00380, 16/00381, 16/00382, 16/00383, 16/00384, 16/00385, 16/00386, 16/00387, 17/00577, 17/00578, 17/00579, 17/00580, 17/00581, 17/00582, 17/00583, 17/00584, 17/00585 en 17/00586.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende heeft personenauto’s doen registreren in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden kentekenregister. In dat kader heeft belanghebbende aangiften BPM gedaan. De Inspecteur heeft met dagtekeningen 10 januari 2011, 27 april 2011 en 21 juni 2011 naheffingsaanslagen opgelegd.
Belanghebbende heeft op de hierna te noemen data bezwaar aangetekend tegen de naheffingsaanslagen. Belanghebbende werd en wordt bijgestaan door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent in duizenden BPM-zaken.
zaaknummer |
datum bezwaar |
16/00380 |
20-1-2011 |
16/00381 |
18-2-2011 |
16/00382 |
20-1-2011 |
16/00383 en 16/00384 |
6-7-2011 |
16/00385 en 16/00386 |
24-5-2011 |
De Inspecteur heeft bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar, alle gedagtekend 2 juli 2012, de bezwaren gegrond verklaard en de verschuldigde BPM verminderd.
De onderhavige bezwaarprocedures maakten deel uit van een reeks van duizenden van door belanghebbendes gemachtigde geëntameerde bezwaarprocedures in BPM-zaken.
Belanghebbende heeft op 25 juli 2012 respectievelijk 3 augustus 2012 beroep ingesteld tegen de onderhavige uitspraken op bezwaar. Tijdens vorenbedoelde beroepsprocedure heeft belanghebbende verzocht om vergoeding van de door haar geleden immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn van het bezwaar en het daaropvolgende beroep.
Daarnaast heeft de gemachtigde van belanghebbende in meer dan duizend andere soortgelijke BPM-zaken beroep bij de Rechtbank ingesteld.
Ter zitting van de Rechtbank van 16 december 2015 zijn de onderhavige zaken gelijktijdig behandeld.
De Rechtbank heeft vervolgens bij afzonderlijke uitspraken, gedagtekend 25 februari 2016, in de zaak met nummer 16/00380 het verzoek om vergoeding van immateriële schade toegewezen, de Staat veroordeeld tot het vergoeden van de door belanghebbende geleden immateriële schade tot een bedrag van € 2.500. De Rechtbank heeft voor wat betreft de zaken 16/00381 tot en met 16/00386 het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen. De Rechtbank heeft de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende van in totaal € 4.215 en tot vergoeding van het in beroep betaalde griffierecht van in totaal € 1.860.
Belanghebbende heeft op 30 maart 2016 hoger beroep ingesteld.
3 Het geschil en de standpunten van partijen
In hoger beroep is in geschil: (1) of het bedrag tot vergoeding van immateriële schade terecht is gematigd door de Rechtbank en (2) of belanghebbende recht heeft op vergoeding van de werkelijke proceskosten. Partijen hebben bij de Rechtbank overeenstemming bereikt over de rentevergoeding ter zake van de onverschuldigde BPM.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.