Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-09-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:7862, 17/01321 t/m 17/01323
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-09-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:7862, 17/01321 t/m 17/01323
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 4 september 2018
- Datum publicatie
- 14 september 2018
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2018:7862
- Zaaknummer
- 17/01321 t/m 17/01323
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Periodieke uitkering belast?
Uitspraak
locatie Arnhem
nummers 17/01321 tot en met 17/01323
uitspraakdatum: 4 september 2018
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 oktober 2017, nummers AWB 16/5314, AWB 16/5929 en AWB 16/5930, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor de jaren 2012 (gedagtekend 26 september 2014), 2013 (gedagtekend 4 november 2015) en 2014 (gedagtekend 30 april 2016) aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Bij beschikkingen is belastingrente berekend.
De Inspecteur heeft een op 7 januari 2016 bij hem ingekomen brief van belanghebbende betreffende de aanslagen voor 2012 en 2013 aangemerkt als te laat ingediende bezwaarschriften, belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaren en de brief tevens aangemerkt als verzoeken om de aanslagen ambtshalve te verminderen, welke verzoeken hij heeft afgewezen. De tegen die afwijzende beschikkingen door belanghebbende ingediende bezwaren zijn door de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard. Voorts heeft de Inspecteur het door belanghebbende tegen de aanslag voor 2014 gemaakte bezwaar bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juli 2018. Daarbij zijn namens de Inspecteur verschenen en gehoord mr. [A] en mr. [B] . Belanghebbende is met kennisgeving niet ter zitting verschenen. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Op 22 september 1997 heeft belanghebbende bij [C] een beleggingsverzekering „Flexibel verzekerd beleggen” afgesloten, met polisnummer [00000] . De begindatum van de polis was 25 september 1997 en de einddatum 25 september 2012. De jaarlijkse premiebetaling was bepaald op f 5.501 (€ 2.496). De premie is belegd in aandelen. Belanghebbende is zowel verzekeringsnemer als de verzekerde.
Belanghebbende heeft de jaarlijks verschuldigde premie van f 5.501 (€ 2.496) op 17 oktober 1997, 7 oktober 1998, 28 september 1999, 27 september 2000, 5 december 2001 en 30 september 2002 aan [C] voldaan. Na 2002 heeft belanghebbende geen premiebetalingen meer gedaan. De polis is vervolgens premievrij gemaakt.
Belanghebbende heeft in zijn aangiften in de IB/PVV voor de jaren 2001 en 2002 respectievelijk € 2.583 en € 2.709 onder de rubriek "premie lijfrente in verband met een pensioentekort" in aftrek gebracht.
Belanghebbende heeft op 24 juli 2012 de leeftijd van 65 jaar bereikt. Per 27 juli 2012 is de lijfrente met polisnummer [00000] omgezet in een direct ingaande lijfrente met polisnummer [00001] . Van het totaal beschikbare bedrag van de polis met nummer [00000] groot € 17.640 wordt volgens de polisvoorwaarden gedurende vijf jaren een jaarlijkse uitkering verkregen van € 3.580. De ingangsdatum is 7 augustus 2012 en de einddatum 7 augustus 2017. Uit de nieuwe polisvoorwaarden volgt dat de lijfrente niet kan worden afgekocht, vervreemd, prijsgegeven en niet tot voorwerp van zekerheid kan dienen.
In de jaren 2012, 2013 en 2014 heeft belanghebbende jaarlijks uit hoofde van de polis met nummer [00001] € 3.580 van [C] ontvangen. Belanghebbende heeft dat bedrag niet in zijn aangiften voor die jaren opgenomen.
Tot de stukken van het geding in hoger beroep bevinden zich overzichten betreffende de afhandeling van de aangiften van belanghebbende voor de jaren 1999 en 2000. In die overzichten is opgenomen dat bij de aangifte voor 1999 een bedrag van f 6.033 (€ 2.737) en bij de aangifte voor 2000 een bedrag van f 6.233 (€ 2.828) als lijfrentepremie in aftrek is gebracht en dat deze bedragen bij het opleggen van de aanslagen niet zijn gecorrigeerd.
Bij de aanslagregeling voor de jaren 2012, 2013 en 2014 heeft de Inspecteur de aangifte steeds gecorrigeerd met - onder meer - evenvermeld bedrag van € 3.580.
3 Geschil
In geschil is of, en zo ja in hoeverre, de Inspecteur terecht de door belanghebbende in de jaren 2012, 2013 en 2014 van [C] ontvangen bedragen van € 3.580 in de heffing heeft betrokken, welke vraag door belanghebbende ontkennend en door de Inspecteur bevestigend wordt beantwoord.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij nimmer lijfrentepremies in aftrek heeft gebracht, "omdat hij te maken heeft met een beleggingspolis flexibel beleggen". De bij de aangifte voor de jaren 2001 en 2002 als lijfrentepremie afgetrokken bedragen van € 2.583 en € 2.709 hebben betrekking op door Timmerbedrijf [D] voor belanghebbende verrichte werkzaamheden en kunnen derhalve niet worden aangemerkt als in aftrek gebrachte lijfrentepremies. Ook in de aangiften voor eerdere jaren heeft belanghebbende geen lijfrentepremies in aftrek gebracht. Dit brengt volgens belanghebbende mee dat bij de heffing over de in de jaren 2012, 2013 en 2014 door [C] aan hem uitgekeerde bedragen volgens de zogenoemde saldomethode rekening moet worden gehouden met wel betaalde maar niet in aftrek gebrachte premiebedragen.
De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd bestreden. Hij stelt dat belanghebbende in zijn aangiften voor de jaren 1997 tot en met 2002 lijfrentepremies in aftrek heeft gebracht, en zelfs voor hogere dan de door hem betaalde bedragen.