Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-09-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:7864, 17/01345 en 17/01347
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-09-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:7864, 17/01345 en 17/01347
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 4 september 2018
- Datum publicatie
- 14 september 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2018:7864
- Zaaknummer
- 17/01345 en 17/01347
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Verwijzingsprocedure. Toerekening inkomen uit sparen en beleggen.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummers 17/01345 en 17/01347
uitspraakdatum: 4 september 2018
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 januari 2015, nummers AWB 12/7235 tot en met 12/7257, 12/7259 tot en met 12/7263 en 13/684, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Eindhoven (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is over het jaar 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is heffingsrente berekend en is een vergrijpboete opgelegd.
Aan belanghebbende is over het jaar 2003 een aanslag in de IB/PVV opgelegd. Bij beschikking is heffingsrente berekend en is een vergrijpboete opgelegd.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslagen, de berekende heffingsrenten en de vergrijpboeten verminderd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank).
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (hierna: Hof ’s-Hertogenbosch).
Belanghebbende heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van Hof ‘s‑Hertogenbosch. De Hoge Raad heeft bij arrest van 1 december 2017, nr. 17/01021 ECLI:NL:HR:2017:3034 (hierna: het verwijzingsarrest) het beroep in cassatie van belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraak van Hof ’s-Hertogenbosch vernietigd, maar uitsluitend voor wat betreft de aanslagen voor de jaren 2001 en 2003 en de daarbij gegeven beschikkingen heffingsrente en de boetebeschikkingen en het geding verwezen naar het Hof ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het verwijzingsarrest.
Partijen zijn door de griffier van het Hof in de gelegenheid gesteld een schriftelijke reactie op het verwijzingsarrest in te dienen. Partijen hebben hiervan gebruik gemaakt.
Partijen zijn met bericht van afwezigheid niet ter zitting van het Hof verschenen.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende was gehuwd met [A] (hierna: de ex-echtgenote). Het huwelijk van belanghebbende en de ex-echtgenote is [in] 2005 door echtscheiding ontbonden.
Naar aanleiding van een microfiche afkomstig van de Kredietbank Luxembourg (hierna: KB-Lux) zijn belanghebbende en de ex-echtgenote als gezamenlijke rekeninghouders van een rekening bij die bank geïdentificeerd. Volgens het microfiche bedroeg het saldo van deze rekening op 31 januari 1994 fl. 133.861, ofwel € 60.743. Belanghebbende noch de ex-echtgenote heeft in de aangiften voor de onderhavige jaren inkomens- of vermogensbestanddelen opgenomen die betrekking hebben op een rekening bij KB‑Lux.
Ter zake van het saldo op de bij KB‑Lux aangehouden bankrekening is bij zowel belanghebbende als de ex-echtgenote door het Hof ’s-Hertogenbosch een correctie op het belastbare inkomen uit sparen en beleggen in aanmerking genomen van jaarlijks vier percent van het volledige bedrag van € 60.743, dat is € 2.430.
De Hoge Raad heeft in het verwijzingsarrest – voor zover voor het geding na verwijzing van belang – het volgende overwogen:
“4. Ambtshalve aanwezig bevonden grond voor cassatie
Gelet op hetgeen is overwogen in het heden in de zaak met nummer 17/01020 uitgesproken arrest van de Hoge Raad, dat betrekking heeft op de ex-echtgenote, en waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht, kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen om te onderzoeken of voor de jaren 2001 en 2003 door belanghebbende en de ex‑echtgenote gezamenlijk is gekozen voor een andere toerekening van gemeenschappelijke inkomensbestanddelen en bestanddelen van de rendementsgrondslag dan de in artikel 2.17 Wet IB 2001 voorziene verdeling bij helfte.”
3 Geschil
Na verwijzing ligt uitsluitend nog de vraag voor of belanghebbende en de ex-echtgenote gezamenlijk hebben gekozen voor een van artikel 2.17, leden 3 en 4, Wet IB 2001 afwijkende onderlinge toerekening.