Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-09-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:8255, 18/00022
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-09-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:8255, 18/00022
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 18 september 2018
- Datum publicatie
- 28 september 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2018:8255
- Zaaknummer
- 18/00022
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Inkomensafhankelijke combinatiekorting en (verhoogde) alleenstaande-ouderkorting. Is voor bij belanghebbende wonende kleindochter voldaan aan onderhoudseis?
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 18/00022
uitspraakdatum: 18 september 2018
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 6 december 2017, nummer AWB 17/959, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Den Haag (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Het door belanghebbende gedane verzoek tot het ambtshalve verminderen van de haar voor het jaar 2012 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) is door de Inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking afgewezen.
Hiertegen heeft belanghebbende met instemming van de Inspecteur rechtsreeks beroep ingesteld bij de Rechtbank.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2018 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord: belanghebbende en haar gemachtigde [A] alsmede mr. [B] namens de Inspecteur.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende, geboren in 1967, heeft geen fiscale partner. Zij heeft twee dochters die zijn geboren in 1986 respectievelijk 1995. De oudste dochter van belanghebbende is [in] 2011 bevallen van een kind, genaamd [C] (hierna: de kleindochter).
De kleindochter is door de rechter onder toezicht gesteld. Belanghebbende heeft met [D] , een organisatie voor jeugdzorg-onderwijs-onderzoek, een zogenoemd pleegcontract gesloten op grond waarvan de kleindochter – als pleegkind – in het gezin van belanghebbende – als pleegouder – is opgenomen. De kleindochter woont sinds november 2011 bij belanghebbende. De jongste dochter en de kleindochter staan in de Basisregistratie Persoonsgegevens op het woonadres van belanghebbende ingeschreven ( [a-straat 1] te [Z] ). De oudste dochter, de moeder van [C] , woont niet bij belanghebbende.
Belanghebbende ontvangt voor de kleindochter een pleegzorgvergoeding. Deze vergoeding vormt een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kleindochter. In het onderhavige jaar (2012) heeft belanghebbende een pleegzorgvergoeding voor haar kleindochter ontvangen van € 504 per maand, derhalve in totaal € 6.048.
Belanghebbende heeft voor de kleindochter geen kinderbijslag ontvangen.
Belanghebbende werkt in dienstbetrekking bij de Stichting [E] .
In haar op 26 februari 2013 ingediende aangifte IB/PVV 2012 heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op aftrek van een bedrag van € 1.660 aan uitgaven voor levensonderhoud van haar in 1995 geboren dochter. Voorts heeft zij daarin aanspraak gemaakt op toepassing van de alleenstaande-ouderkorting,
Bij het vaststellen van de onderhavige aanslag (7 januari 2015) heeft de Inspecteur deze aangifte gevolgd. Hij heeft daarbij een bedrag van € 947 aan alleenstaande ouderkorting in aanmerking genomen.
In 2016 heeft belanghebbende de Inspecteur verzocht de aanslag IB/PVV 2012 ambtshalve te verminderen. Zij heeft – in verband met de kleindochter – daarbij onder meer aanspraak gemaakt op toepassing van de (verhoogde) alleenstaande-ouderkorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
Bij een op de voet van artikel 9.6, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB) genomen beschikking (dagtekening 10 februari 2017) heeft de Inspecteur dit verzoek afgewezen.
Hiertegen heeft belanghebbende, met instemming van de Inspecteur, rechtstreeks beroep bij de Rechtbank ingesteld. In beroep heeft belanghebbende een overzicht verstrekt van door haar gestelde kosten van levensonderhoud voor de kleindochter (een totaalbedrag van € 2.790) die in 2012 op haar hebben gedrukt.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3 Geschil
In hoger beroep is in geschil of belanghebbende recht heeft op toepassing van de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de verhoogde alleenstaande-ouderkorting.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de Inspecteur ontkennend.