Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-09-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:8501, 18/00172 en 18/00173
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-09-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:8501, 18/00172 en 18/00173
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 25 september 2018
- Datum publicatie
- 28 september 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2018:8501
- Zaaknummer
- 18/00172 en 18/00173
Inhoudsindicatie
Verzoek om herziening wegens het niet voldoen aan stelplicht voor nova afgewezen.
Uitspraak
locatie Leeuwarden
nummers 18/00172 en 18/00173
uitspraakdatum: 25 september 2018
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op de verzoeken van
[X] te [Z] (hierna: verzoeker)
tot herziening als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van de uitspraken van de eerste meervoudige belastingkamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 augustus 2017, nummers 16/00343 respectievelijk 16/01494, in het geding tussen verzoeker en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Groningen (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan verzoeker is voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd (hierna: de aanslag). Bij beschikking is een aan heffingsrente te vergoeden bedrag vastgesteld. Tevens is aan verzoeker voor het jaar 2010 een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd (hierna: de navorderingsaanslag). Bij beschikking is heffingsrente berekend.
Bij beschikking heeft de Inspecteur het door verzoeker gedane verzoek om de aanslag ambtshalve te verminderen afgewezen.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.
Verzoeker is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep in de zaak over de aanslag ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft het beroep in de zaak over de navorderingsaanslag gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de navorderingsaanslag en de heffingsrente verminderd.
Verzoeker heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft bij uitspraken van 15 augustus 2017, nummers 16/00343 (aanslag) en 16/01494 (navorderingsaanslag), de uitspraken van de Rechtbank bevestigd.
Verzoeker heeft tegen de uitspraken van het Hof cassatieberoep aangetekend. De Hoge Raad heeft bij arresten van 16 februari 2018, nummers 17/04637 respectievelijk 17/04686, de beroepen in cassatie onder toepassing van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie niet-ontvankelijk verklaard.
Verzoeker heeft het Hof bij één brief van maart 2018, ingekomen op 9 maart 2018, verzocht om herziening van de uitspraken met nummers 16/00343 en 16/01494.
De Inspecteur heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2018 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord namens verzoeker zijn gemachtigde [A] , alsmede mr. [B] , mr. [C] en [D] namens de Inspecteur.
De zaken met de nummers 18/00172 (aanslag) en 18/00173 (navorderingsaanslag) zijn gezamenlijk behandeld.
Verzoeker heeft ter zitting een pleitnota met bijlagen overgelegd. De Inspecteur heeft ter zitting stukken overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Beoordeling van de verzoeken
Verzoek tot aanhouding
De gemachtigde van verzoeker heeft ter zitting van het Hof zijn bij brief van 18 augustus 2018 gedane verzoek tot aanhouding in verband met een mogelijk gelijktijdige behandeling met een nog lopende zaak van verzoeker met betrekking tot het belastingjaar 2009 herhaald. Het Hof heeft geen aanleiding gezien daaraan gevolg te geven, omdat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat er voldoende verband bestaat tussen de afwikkeling van die andere zaak en de onderhavige herzieningsverzoeken.
Ten gronde
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
Het is aan verzoeker om te stellen en, zo nodig, te bewijzen dat er sprake is van feiten en omstandigheden (zogenoemde nova) van vóór de uitspraken van het Hof van 15 augustus 2017 die aan verzoeker vóór die uitspraken nog niet bekend waren en dat redelijkerwijs niet konden zijn, en die tot andere uitspraken zouden hebben kunnen leiden als het Hof die feiten en omstandigheden wel had gekend.
Verzoeker heeft niet aan zijn stelplicht voldaan. Hij heeft desgevraagd niet, zelfs niet na daartoe ter zitting meermalen uitdrukkelijk in de gelegenheid te zijn gesteld, duidelijk kunnen maken op welke nova zijn verzoeken zien. Het bijzondere rechtsmiddel van herziening is niet bedoeld om een partij de gelegenheid te bieden om argumenten die in een beëindigde procedure naar voren zijn gebracht of naar voren hadden kunnen worden gebracht, opnieuw onderscheidenlijk alsnog naar voren te brengen en aldus het debat te heropenen nadat is gebleken dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het door verzoeker gewenste resultaat hebben geleid.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande moeten de verzoeken om herziening worden afgewezen.
3 Schadevergoeding en kosten
Verzoeker heeft ter zitting verzocht om een veroordeling in de proceskosten tot een bedrag van € 10.000, waarin mede is begrepen een schadevergoeding.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen, reeds omdat verzoeker desgevraagd ter zitting heeft verklaard dat deze schade uitsluitend bestaat uit kosten die in andere procedures zijn gemaakt en geen betrekking heeft op de herzieningsverzoeken.