Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-10-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:8810, 18/00107

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-10-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:8810, 18/00107

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
9 oktober 2018
Datum publicatie
19 oktober 2018
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2018:8810
Formele relaties
Zaaknummer
18/00107

Inhoudsindicatie

Parkeerbelasting. Bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard? Ontbrekende gronden.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 18/00107

uitspraakdatum: 9 oktober 2018

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 9 februari 2018, nummer Awb 17/1610, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Hellendoorn (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd.

1.2.

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2018. Belanghebbende is met voorafgaande schriftelijke kennisgeving aan het Hof niet verschenen. Namens de heffingsambtenaar is verschenen [A] .

1.6.

Van het onderzoek ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Op 25 juni 2016 is door een parkeercontroleur namens de heffingsambtenaar van de gemeente Hellendoorn geconstateerd dat de auto van belanghebbende, met kenteken [00-YY-YY] , geparkeerd stond op het Hendrik Wormserplein in Nijverdal, gemeente Hellendoorn, zonder dat in die auto een geldig parkeerbewijs aanwezig was. Naar aanleiding hiervan is aan belanghebbende de bestreden naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd, die voor € 1 bestaat uit parkeerbelasting en voor € 59 uit kosten. Het aanslagbiljet is door de parkeercontroleur aan belanghebbendes auto aangebracht.

2.2.

Belanghebbende heeft, met dagtekening 8 juli 2016, een bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag ingediend. Het bezwaarschrift is niet gemotiveerd. Belanghebbende heeft in het bezwaarschrift verzocht om een termijn waarbinnen het bezwaarschrift moet worden gemotiveerd en om toezending van stukken. Voorts heeft belanghebbende verzocht te worden gehoord. Belanghebbende heeft als bijlage bij het bezwaarschrift een machtiging gevoegd waarin hij [B] Rechtspraktijk en haar medewerkers, waaronder mr. drs. [B] (hierna: [B] ), mr. [C] en mr. [D] (hierna: [D] ), machtigt om hem in de onderhavige zaak te vertegenwoordigen. Dezelfde machtiging is ook in beroep en in hoger beroep overgelegd.

2.3.

Een medewerker van PCH Parking & Facility Services BV te Apeldoorn (hierna: PCH) die namens de heffingsambtenaar de controle op de toepassing van de parkeerverordening van de gemeente Hellendoorn uitvoert, heeft op 18 juli 2016 telefonisch contact opgenomen met [D] , teneinde haar over het ingediende bezwaar te horen. Tijdens dit telefoongesprek is een nadere afspraak gemaakt voor het telefonisch horen op 21 juli 2016 omdat [D] op dat moment het dossier niet tot haar beschikking had. Tijdens het daaropvolgende telefoongesprek op 21 juli 2016 is door [D] aangegeven eerst gehoord te willen worden nadat de stukken waarom is verzocht, zijn ontvangen.

2.4.

Bij brief van 21 juli 2016 heeft de heffingsambtenaar de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd en verslag gedaan van het telefoongesprek op 21 juli 2016. In het verslag, waarvan de inhoud niet door belanghebbende is betwist, is – onder meer – opgenomen:

“(…)

Ik zei mevrouw [D] toe dat ik alle relevante stukken die zij nog niet in bezit heeft (…) op donderdag 21 juli 2016 zou verzamelen en per post toe zou sturen. (…) Ik deelde mevrouw [D] mede dat er tot zes weken na de dagtekening een gemotiveerd bezwaarschrift kan worden ingediend tegen deze naheffingsaanslag. (…) Ik zei (…) dat op het aanslagbiljet (…) duidelijk staat vermeld dat dat er binnen zes weken na de dagtekening een bezwaarschrift kan worden ingediend en dat het bezwaarschrift onder meer de motivatie dient te bevatten.”

2.5.

Bij brief van 12 juli 2017 heeft belanghebbende, vertegenwoordigd door [B] , de heffingsambtenaar op het adres van PCH in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op het bezwaarschrift van 8 juli 2016. PCH heeft de ingebrekestelling ter behandeling doorgestuurd naar de heffingsambtenaar. Bij brief van woensdag 19 juli 2017 heeft de heffingsambtenaar – onder meer – het volgende bericht:

“(…)

Alvorens ik een beslissing op uw bezwaar neem, wil ik u alsnog de gelegenheid geven tot het indienen van gronden voor uw bezwaar. Ik stel u een termijn van 7 dagen na dagtekening van deze brief en ontvang de gronden derhalve uiterlijk 26 juli 2017. U hebt op 21 juli 2016 alle relevante stukken ontvangen. U hebt dus al geruime tijd de gelegenheid gehad om die gronden te formuleren.

Indien ik niet binnen die termijn de gronden voor uw bezwaar ontvang, zal ik u niet-ontvankelijk verklaren in uw bezwaar. Indien ik wel gronden ontvang, zal ik op 28 juli 2017 om 10:00 uur contact met u opnemen om u – overeenkomstig uw verzoek – telefonisch te horen.”

2.6.

Bij e-mailbericht van woensdag 26 juli 2017, verzonden om 15:47 uur, heeft [B] verzocht een nieuwe termijn te stellen en een nieuwe hoorzitting te plannen. In die e-mail heeft [B] aangegeven dat de gestelde termijn onder meer “wegens de actuele vakantieperiode” ontoereikend is.

2.7.

Bij e-mailbericht van 27 juli 2017 heeft de heffingsambtenaar voorgesteld het horen op een later tijdstip te laten plaatsvinden onder voorwaarde dat van de dwangsom wordt afgezien over de periode van uitstel. [B] heeft hiermee niet ingestemd.

2.8.

De heffingsambtenaar heeft belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar, nu het bezwaar niet de gronden bevat en dit verzuim niet binnen de gestelde termijn is hersteld. Daarbij heeft hij primair het standpunt ingenomen dat met de bevestiging van het telefoongesprek op 21 juli 2016 in een brief van dezelfde datum, een hersteltermijn is geboden als bedoeld in artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

3 Geschil

3.1.

In geschil is of belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar. Voor het geval het bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, is kennelijk in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.

3.2.

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hem voor het eerst gelegenheid is geboden het verzuim, bestaande uit het niet motiveren van het bezwaarschrift, te herstellen in de brief van de heffingsambtenaar van 19 juli 2017. De daarin geboden hersteltermijn van één week is onredelijk kort. De heffingsambtenaar had hem niet niet-ontvankelijk in zijn bezwaar mogen verklaren.

3.3.

De heffingsambtenaar bestrijdt het standpunt van belanghebbende. Hij is van mening dat de geboden hersteltermijn voldoende is, gelet op de omstandigheden van het geval. Voorts stelt de heffingsambtenaar dat belanghebbende misbruik maakt van de wettelijke bevoegdheden en enkel uit is op het verkrijgen van financieel voordeel in de vorm van vergoedingen van proceskosten en de uitbetaling van een dwangsom.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en die van de heffingsambtenaar, en tot terugwijzing van de zaak naar de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing