Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 23-10-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:9315, 17/00655 t/m 17/00660
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 23-10-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:9315, 17/00655 t/m 17/00660
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 23 oktober 2018
- Datum publicatie
- 2 november 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2018:9315
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2017:2661, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 17/00655 t/m 17/00660
Inhoudsindicatie
IB/PVV en VB. Navorderingsaanslagen in verband met verzwegen buitenlandse banktegoeden. Bevoegdheid tot het opleggen van een tweede reeks navorderingsaanslagen. Boetes.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummers 17/00655 tot en met 17/00660
uitspraakdatum: 23 oktober 2018
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 mei 2017, nummers AWB 15/734, 15/736 tot en met 15/739 en 15/746, ECLI:NL:RBGEL:2017:2661, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Amsterdam (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Met dagtekening 15 december 2005 en 16 januari 2006 zijn aan belanghebbende de volgende navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en vermogensbelasting (hierna: VB) opgelegd met een verhoging (boete) van 100 percent van de nagevorderde belasting, van welke verhoging geen kwijtschelding is verleend, en met berekening van heffingsrente:
Jaar |
Belasting |
Verhoging (boete) |
Heffingsrente |
|
IB/PVV |
1993 |
f. 8.823 |
f. 8.823 |
f. 3.331 |
IB/PVV |
1994 |
f. 10.062 |
f. 10.062 |
f. 3.397 |
IB/PVV |
1995 |
f. 4.700 |
f. 4.700 |
f. 1.460 |
IB/PVV |
1996 |
f. 8.985 |
f. 8.985 |
f. 2.737 |
IB/PVV |
1997 |
f. 3.695 |
f. 3.695 |
f. 1.070 |
VB |
1994 |
f. 856 |
f. 856 |
f. 323 |
De navorderingsaanslagen IB/PVV en VB, de daarbij gegeven kwijtscheldingsbeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken op bezwaar als volgt verminderd:
Jaar |
Belasting |
Verhoging (boete) |
Heffingsrente |
|
IB/PVV |
1993 |
f. 8.823 |
f. 3.529 |
f. 3.331 |
IB/PVV |
1994 |
f. 7.696 |
f. 3.078 |
f. 2.594 |
IB/PVV |
1995 |
f. 2.739 |
f. 1.096 |
f. 849 |
IB/PVV |
1996 |
f. 4.898 |
f. 1.959 |
f. 1.488 |
IB/PVV |
1997 |
f. 1.773 |
f. 709 |
f. 512 |
VB |
1994 |
f. 824 |
f. 329 |
f. 311 |
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2018. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is gehuwd met [A] (hierna: de echtgenote).
Voor de jaren 1993 tot en met 1997 is belanghebbende uitgenodigd tot het doen van aangiften IB/PVV en VB. In zijn aangiften voor die jaren heeft hij geen inkomens- of vermogensbestanddelen opgenomen die betrekking hebben op buitenlandse bankrekeningen.
Belanghebbende is in de jaren 1993 tot en met 1997 houder geweest van twee bankrekeningen bij de [B-bank] AG (hierna: [B-bank] ) in Duitsland.
De Nederlandse overheid heeft bij twee afzonderlijke stukken, afkomstig van het Duitse Finanzamt für Steuerstrafsachen und Steuerfahndung in Düsseldorf (Duitsland), zogenoemde “Mitteilungen” ontvangen van de [B-bank] met betrekking tot de bij die bank lopende bankrekeningen met nummers [00000] en [00001] ten name van belanghebbende en zijn echtgenote.
Op de Mitteilungen staat betreffende bankrekening [00000] :
“12.04.90 Kauf von Tafelpapieren 54.322,- DM”
en betreffende bankrekening [00001] :
“26.08.92 Einlieferung von Tafelpapieren 102.000,- DM”
Naar aanleiding van de uit Duitsland ontvangen informatie heeft de Inspecteur belanghebbende bij brief van 22 oktober 2003 een formulier “Opgaaf Buitenlands vermogen” gestuurd met het verzoek dit in te vullen en te retourneren. De Inspecteur heeft dit verzoek bij brieven van 27 november 2003, 7 januari 2004 en 22 januari 2004 herhaald en de opgaaf nogmaals toegezonden. Belanghebbende heeft de opgaaf niet ingevuld en ook geen andere informatie verstrekt met betrekking tot buitenlandse rekeningen.
Met dagtekening 15 april 2004 heeft de Inspecteur navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 1992 tot en met 2000 en VB over de jaren 1993 tot en met 2000, alle met een verhoging (boete), opgelegd (hierna: de eerste reeks navorderingsaanslagen).
Belanghebbende heeft tegen de eerste reeks navorderingsaanslagen bezwaar gemaakt en vervolgens beroep en daarna hoger beroep ingesteld bij achtereenvolgens de rechtbank Haarlem en het gerechtshof Amsterdam.
Hangende het beroep in eerste aanleg bij de rechtbank Haarlem inzake de eerste reeks navorderingsaanslagen heeft de Inspecteur aanvullende informatie opgevraagd bij de Duitse autoriteiten. Op 26 oktober 2005 is naar aanleiding daarvan nadere en gedetailleerde informatie uit Duitsland ontvangen over de saldi van de bij [B-bank] aangehouden bankrekeningen en over de inkomsten daaruit.
Bij brief van 24 november 2005 heeft de Inspecteur belanghebbende in kennis gesteld van zijn voornemen om opnieuw navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 1993 tot en met 2000 en VB over het jaar 1994 op te leggen, alle met een verhoging (boete).
De tweede reeks navorderingsaanslagen is gedagtekend 15 december 2005 (IB/PVV 1993 en VB 1994), 29 december 2005 (IB/PVV 1998 tot en met 2000) en 16 januari 2006 (IB/PVV 1994 tot en met 1997).
Belanghebbende heeft tijdig een bezwaarschrift ingediend tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV 1993 en VB 1994 (op 28 december 2005 door de Inspecteur ontvangen) en de navorderingsaanslagen IB/PVV 1994 tot en met 1997 (op 17 januari 2006 door de Inspecteur ontvangen).
Op verzoek van belanghebbende heeft de Inspecteur de behandeling van voormelde bezwaren aangehouden tot de beroepsprocedure inzake de eerste reeks navorderingsaanslagen was afgerond.
Het gerechtshof Amsterdam heeft op 5 juli 2012 uitspraak gedaan op het hoger beroep inzake de eerste reeks navorderingsaanslagen.
Op 31 december 2014 heeft de Inspecteur uitspraken op bezwaar gedaan. De navorderingsaanslagen, verhogingen (boetes) en beschikkingen heffingsrente zijn verminderd als onder 1.2 vermeld. De Rechtbank heeft bij uitspraak van 18 mei 2017 het hiertegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van de Rechtbank van 13 december 2016 luidt, voor zover van belang, als volgt:
“De voorzitter merkt op dat de inspecteur in zijn verweerschrift ook spreekt over kwade trouw.
mr. [C] :
Dat heeft verweerder niet gesteld. Verweerder zegt alleen dat er een noodzaak was tot het opleggen van de tweede navorderingsaanslag. De wetgeving was nog niet aangepast op dat moment. Het was niet mogelijk om een tweede navorderingsaanslag op te leggen.
(…)
[D] : (…)
Ik meen dat we over een nieuw feit beschikken. Bovendien is er door eiser willens en wetens geweigerd informatie te verstrekken. We hebben zelf informatie moeten zoeken. Ik vind dat sprake is van een nieuw feit en als dat er niet is, dan is er sprake van kwade trouw aan de zijde van eiser. Eiser wist dat hij een buitenlandse rekening had. We hebben eiser ervan op de hoogte gesteld dat het bij de belastingdienst bekend was dat eiser buitenlandse bankrekeningen had, maar eiser heeft desondanks de lippen op elkaar gehouden. (…)”
De verhogingen en de daarmee samenhangende kwijtscheldingsbeschikkingen worden hierna verder aangeduid als boetes en boetebeschikkingen.
3 Geschil
In geschil is of de Inspecteur bevoegd was de tweede reeks navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 1993 tot en met 1997 en VB over het jaar 1994 op te leggen. Voorts zijn de boetes in geding. Belanghebbende heeft voor het Hof voor het eerst verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.