Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-01-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:947, 16/01086

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-01-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:947, 16/01086

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
30 januari 2018
Datum publicatie
9 februari 2018
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2018:947
Formele relaties
Zaaknummer
16/01086

Inhoudsindicatie

Loonheffing. Afdrachtvermindering onderwijs. HBO. Initiële opleiding. Enkele vakken in leerjaar 1. Geen overzicht van onderwijsinstelling.

Uitspraak

Locatie Arnhem

nummer 16/01086

uitspraakdatum: 30 januari 2018

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Zwolle (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 19 juli 2016, nummer AWB 14/8979 in het geding tussen

[X 1] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) en de Inspecteur

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is over het tijdvak 2008 een naheffingsaanslag in de loonheffingen ten bedrage van € 45.071 opgelegd. Daarbij is voorts bij beschikkingen een vergrijpboete van € 4.507 opgelegd en € 6.302 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2.

Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en de beschikking inzake de heffingsrente gehandhaafd en de boetebeschikking vernietigd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de op de naheffingsaanslag en beschikking heffingsrente betrekking hebbende uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, deze uitspraken op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot € 11.267 en de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.

1.4.

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben gerepliceerd en gedupliceerd. Zij hebben voorts nadere stukken (met bijlagen) ingediend.

1.5.

Tot de stukken van het geding behoort voorts het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6.

Het eerste onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgehad op 17 augustus 2017 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord: [A] , [B] , drs. [C] en mr. dr. [D] namens belanghebbende alsmede mr. [E] en mr. [F] namens de Inspecteur.

1.7.

Beide partijen hebben een pleitnota overgelegd.

1.8.

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is op 29 augustus 2017 aan partijen verzonden.

1.9.

Het Hof heeft op de voet van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Partijen hebben vervolgens nadere stukken ingediend.

1.10.

Het tweede onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgehad op 4 januari 2018 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord: [A] , [B] , drs. [C] en mr. dr. [D] namens belanghebbende alsmede mr. [G] en mr. [F] namens de Inspecteur.

1.11.

Beide partijen hebben een pleitnota overgelegd.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende exploiteert een installatiebedrijf.

2.2.

Zij heeft in het kader van een met behulp van [H] bv opgesteld professionaliseringsprogramma een opleidingstraject voor haar werknemers samengesteld. In het kader hiervan heeft belanghebbende haar werknemers, in totaal achttien, in 2008 ingeschreven voor de ‘funderende duale deeltijdopleiding MHBO Bedrijfskader’ van de [I] te [J] (hierna: [I] ).

2.3.

In het kader van deze inschrijving zijn tussen belanghebbende, de werknemer-studenten (hierna: werknemers) en [I] onderwijsarbeidsovereenkomsten gesloten, die zijn ondertekend door belanghebbende, de werknemers en [I] .

2.4.

Blijkens deze overeenkomsten, heeft [I] in het kader van het “Experiment versterking beroepskolom doorstroom MBO-HBO” de vierjarige opleiding HBO Bedrijfskunde gesplitst in een tweejarige funderende duale deeltijdopleiding MHBO-Bedrijfskader en een tweejarige kopstudie met meerdere uitstroomvarianten. In de bijlagen bij deze overeenkomst zijn de leerdoelen van het eerste en tweede praktijkjaar HBO Bedrijfskunde (opleidingsgedeelte MHBO Bedrijfskader) vermeld en is een overzicht verstrekt van de gedurende de gehele opleiding HBO Bedrijfskunde inclusief MHBO Bedrijfskader te behalen ECTS (60 per jaar, in totaal 240).

2.5.

De door [I] verzorgde deeltijdopleiding HBO Bedrijfskunde is geregistreerd in het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs (CROHO) onder [00000] . [I] is sinds 10 maart 2008 geaccrediteerd voor deze opleiding.

2.6.

Aan de achttien werknemers van belanghebbende zijn door [I] met dagtekening 31 december 2008 certificaten als bedoeld in artikel 7.11, lid 4, van de Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek (hierna: WHW) verstrekt voor de deelname aan het eerste jaar van de opleiding HBO Bedrijfskunde, propedeuse fase, CROHO [00000] . Op de certificaten zijn de door de werknemers gevolgde onderwijseenheden en behaalde ECTS (studiebelastingpunten) vermeld. De werknemers hebben ieder 30 ECTS behaald. Het betreft de onderwijseenheden: Persoonlijke leerweg (theorie), Persoonlijke leerweg (praktijk), Communicatie en Projectmanagement. Dit aantal punten was onvoldoende om te kunnen doorstromen naar het tweede studiejaar.

2.7.

Het aan de werknemers van belanghebbende in het kader van de gesloten onderwijsarbeidsovereenkomsten gegeven onderwijs is feitelijk verzorgd door docenten van [H] bv.

2.8.

Tot de gedingstukken behoort een op 31 december 2008 gedagtekende verklaring van [I] aan belanghebbende, waarin is vermeld dat per 31 december 2008 achttien met naam genoemde werknemers van belanghebbende staan ingeschreven als student van de opleiding HBO bedrijfskunde van [I] . Volgens deze verklaring is deze opleiding een niet voltijdse initiële (deeltijd) opleiding in de zin van de WHW en staat deze opleiding in het CROHO geregistreerd onder nummer [00000] .

2.9.

De achttien werknemers hebben de opleiding ultimo 2008 moeten beëindigen vanwege de omstandigheid dat zij te weinig ECTS hebben behaald. Zij hebben hun opleiding in 2009 en 2010 vervolgd op MBO-niveau.

2.10.

Belanghebbende heeft over de in het jaar 2008 gelegen tijdvakken op de voet van artikel 14, eerste lid, onder d, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna: Wva) met betrekking tot de achttien werknemers afdrachtvermindering onderwijs toegepast.

2.11.

In 2013 heeft de Inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de toegepaste afdrachtvermindering onderwijs. Hiervan is met dagtekening 18 april 2014 een rapport opgemaakt. In dit rapport is onder meer het volgende vermeld:

‘(…)

De gevolgde deelopleiding aan de [I] kwalificeert zich niet voor de Wet vermindering afdracht onderwijs (WVA). Volgens artikel 14 d van de WVA kwalificeert alleen een initiële opleiding. Derhalve is vermindering onderwijs voor het jaar 2008 ten onrechte geclaimd.”

2.10

Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de Inspecteur met dagtekening 19 december 2013 de onderhavige naheffingsaanslag loonheffingen ten bedrage van € 45.071 aan belanghebbende opgelegd. Daarbij is voorts een bedrag van € 6.302 aan heffingsrente in rekening gebracht. Daartegen heeft belanghebbende op 24 december 2013 bezwaar aangetekend. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 13 november 2014 heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag en de beschikking inzake de heffingsrente gehandhaafd.

2.11.

Tot de stukken van het geding behoren verklaringen van werknemers van belanghebbende ten aanzien van wie de onderhavige afdrachtvermindering is toegepast. Zij verklaren, kort weergegeven, in 2008 werkzaam te zijn geweest bij belanghebbende, te hebben deelgenomen aan de opleiding HBO Bedrijfskunde van [I] en daadwerkelijk theorie en praktijk in het kader van deze opleiding te hebben gevolgd.

2.12

Tot de gedingstukken behoort voorts een brief van [I] van 27 juli 2015 aan belanghebbende. In deze brief is onder meer vermeld:

“(…)

2. Eerste leerjaar HBO Bedrijfskunde

De opleiding die de werknemers van [X 1] hebben gevolgd, richtte zich op te behalen van de onderwijseenheden informatiecommunicatie technologie, toegepaste ICT, Persoonlijke leerweg, communicatie en projectmanagement. Door het uitvoeren van opdrachten in de beroepspraktijk en het afleggen van de bijbehorende tentamens kan het certificaat HBO Bedrijfskunde worden behaald. Dit certificaat is een verklaring als bedoeld in artikel 7.11 lid 4 van de Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek (WHW).

(…)

Onder theorie wordt verstaan:

- theorielessen;

- duur examen;

- voorbereidingstijd voor lesuren, toetsen en examen.

Onder praktijk wordt verstaan:

- duur van het reguliere werken waarin het vak wordt uitgeoefend;

- duur dat de werknemer op de werkvloer bezig is met praktijkonderricht;

- duur van het uitvoeren van praktijkopdrachten;

- voorbereidingstijd.

(…)

3. Aansluiting op bachelor Bedrijfskunde

Het theoretische opleidingsprogramma dat werknemers van [X 1] hebben gevolgd, bestond uit de volgende onderwijseenheden:

- Informatiecommunicatietechnologie (OE 1.1);

- Toegepaste ICT (OE 1.2);

- Persoonlijke leerweg (theorie) (OE 2.0);

- Persoonlijke leerweg (praktijk) (OE 2.1);

- Communicatie (OE 3.1);

- Projectmanagement (OE 3.2).

Deze opleiding is een onderdeel van de bachelor HBO Bedrijfskunde met CROHO-nummer [00000] . De deelnemers die de onderwijseenheden voldoende beheersten hebben van [I] een certificaat HBO Bedrijfskunde ontvangen als bedoeld in artikel 7.11 lid 4 van de WHW.

4 Tot slot

Het onderwijsprogramma dat [H] , in samenwerking en onder verantwoordelijkheid van [I] , bij [X 1] heeft aangeboden voldoet aan de eisen die vanuit [I] worden gesteld. [H] heeft hierbij het onderwijsprogramma uitgevoerd, onder verantwoordelijkheid van de [I] , de examinering heeft plaatsgevonden door de examencommissie aangewezen examinatoren van [I] conform de vereisten van de bachelor HBO Bedrijfskunde.

(…).”

2.13

Het door belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar ingestelde beroep is door de Rechtbank bij uitspraak van 19 juli 2016 gegrond verklaard. De Rechtbank heeft geoordeeld, kort gezegd, dat sprake is van een initiële opleiding in de zin van artikel 14, eerste lid, onderdeel d, WVA en dat voor wat betreft het tweede, derde en vierde kwartaal ook overigens is voldaan aan de voor toekenning van de onderhavige afdrachtvermindering onderwijs geldende eisen. Daarom heeft de Rechtbank de naheffingsaanslag verminderd tot € 11.267 en de beschikking inzake de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd. De Rechtbank heeft belanghebbende voorts voor de fase van beroep een proceskostenvergoeding toegekend ten bedrage van € 1.240 en de Inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 328 aan haar te vergoeden. Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep aangetekend.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing