Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-11-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:9639, 17/00041 t/m 17/00056, 17/00058 t/m 17/00084 en 17/00234 (wraking)
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-11-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:9639, 17/00041 t/m 17/00056, 17/00058 t/m 17/00084 en 17/00234 (wraking)
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 6 november 2018
- Datum publicatie
- 16 november 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2018:9639
- Zaaknummer
- 17/00041 t/m 17/00056, 17/00058 t/m 17/00084 en 17/00234 (wraking)
Inhoudsindicatie
Wrakingsverzoek. Telefonisch contact griffier met Inspecteur over het als getuige horen van twee belastingambtenaren. Grond voor objectief gerechtvaardigde vrees van partijdigheid?
Uitspraak
beslissing
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
W rakingskamer
Locatie Arnhem
wrakingsnummers:W200.245.735 t/m W200.245.742, W200.245.744 t/m W200.245.750, W200.245.752 t/m W200.245.770 en W200.245.772 t/m W200.245.781
Datum beslissing: 6 november 2018
Beslissing van de wrakingskamer
op de verzoeken tot wraking, gedaan door
mr. [A] ( hierna de gemachtigde) namens [B] B.V., [C] B.V., [D] B.V., Fiscale eenheid [E] B.V., [F] B.V., [G] B.V., [H] B.V., [I] , Stichting [J] , [K] LLP (hierna: verzoekers)
1. De procedure
1.1. Verzoekers hebben hoger beroep ingesteld in de zaken die bij het Hof zijn ingeschreven onder de nummers 17/00041 t/m 17/00056, 17/00058 t/m 17/00084 en 17/00234.
1.2. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2018 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord de gemachtigde en dhr. [I] namens verzoekers en mr. [L] , [M] RA, [N] , mr. [O] en drs. [P] namens de Inspecteur.
1.3. Ter zitting heeft de gemachtigde de wraking verzocht van de raadsheren mr. I. Linssen, mr. J. van de Merwe en mr. A.E. Keulemans. Daarop is het onderzoek ter zitting geschorst. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze beslissing is gehecht.
1.4. De raadsheren mr. I. Linssen, mr. J. van de Merwe en mr. A.E. Keulemans hebben te kennen hebben gegeven niet in de verzoeken te berusten en niet te willen worden gehoord. Wel heeft mr. I. Linssen, mede namens mr. J. van de Merwe en mr. A.E. Keulemans, een schriftelijke reactie gegeven op de verzoeken tot wraking, welke reactie tezamen met de uitnodiging voor de mondelinge behandeling aan de gemachtigde is doorgezonden.
1.5. De mondelinge behandeling van de verzoeken tot wraking heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2018. De gemachtigde en dhr. [I] zijn verschenen. Ter zitting heeft de gemachtigde een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof. Een kopie daarvan is aan deze beslissing gehecht. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat eveneens aan deze beslissing is gehecht.
2 Beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzoek tot wraking
De verzoeken tot wraking zijn ter zitting mondeling en gemotiveerd gedaan en voldoen daarmee aan de eisen die artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) stelt. Ook overigens acht het Hof de verzoeken ontvankelijk.
3 Beoordeling van het wrakingsverzoek
Artikel 8:15 Awb luidt:
Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Verzoekers doen hun verzoeken tot wraking van de raadsheren steunen op de grond dat de gehele gang van zaken rond het bepalen of en zo ja wanneer twee ambtenaren van de Belastingdienst ( [M] en [N] ), overeenkomstig hun wens, als getuigen zouden worden gehoord wijst op partijdigheid van de kant van de raadsheren, althans dat bij de verzoekers de schijn van partijdigheid door die gang van zaken is gewekt. Daarbij wordt met name gewezen op een telefonisch contact op 8 augustus 2018 tussen de griffie van het Hof en de Inspecteur, en op de omstandigheid dat ter zitting bij de bespreking of de betreffende ambtenaren als getuigen zouden worden gehoord dezen zelf aanwezig waren en ook aan die bespreking konden deelnemen, ondanks het verzoek van de gemachtigde om die bespreking buiten hun aanwezigheid te voeren.
Het telefonisch contact van 8 augustus 2018 geeft naar het oordeel van de wrakingskamer geen blijk van een (voortijdige) stellingname van het hof. In het licht van de brief van de gemachtigde van 1 augustus 2018 moet het telefonische contact worden gezien als een verkenning van de haalbaarheid van een door de gemachtigde aangereikte mogelijke benadering ten einde de bezwaren van de Inspecteur tegen het vrijwillig getuigen van de beide ambtenaren weg te nemen, en moet zulks verzoekers toen zij hiervan op de hoogte geraakten, aanstonds kenbaar zijn geweest. Uit het plaatsvinden van dit telefonische contact konden verzoekers naar het oordeel van de wrakingskamer redelijkerwijs niet afleiden dat de zetel al de beslissing had genomen om [M] en [N] op de voet van artikel 8:60, eerste lid Awb als getuigen op te roepen, waarop hij naderhand weer zou zijn teruggekomen. De bewoordingen die de Inspecteur in zijn brief van 21 augustus 2018 aan het Hof gebruikt voor deze verkenning (“praktisch voorstel”) wijzen evenmin in die richting. Het vormt als zodanig geen grond voor een objectief gerechtvaardigde vrees van partijdigheid.
Voor het overige is sprake van procedurele beslissingen, zoals de beslissing van het Hof om de beide ambtenaren, nadat duidelijk werd dat zij niet zouden voldoen aan de oproep van de gemachtigde om als getuigen te verschijnen, niet direct zelf als getuigen op te roepen, en de beslissing om hen als procespartij aan te merken en bij de bespreking ter zitting aanwezig te laten zijn.
Over de juistheid van deze beslissingen komt de wrakingskamer geen oordeel toe. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich er eveneens tegen dat de motivering van de procedurele beslissing grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de procedurele beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten — bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen — niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven [zie HR 25 september 2018,
]. Dat daarvan in deze zaak sprake is, is naar het oordeel van de wrakingskamer niet gebleken.4 Beslissing
De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking van de raadsheren mr. I. Linssen, mr. J. van de Merwe en mr. A.E. Keulemans af.
Aldus gedaan te Arnhem door mr. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, mr. H. van Loo en mr. M. Keppels in tegenwoordigheid van mr. A.W.M. van der Waerden als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2018
(A.W.M. van der Waerden ) |
(M.G.J.M. van Kempen) |
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 6 november 2018.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open (Artikel 8:18, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht).