Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-11-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:9736, 17/00950
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-11-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:9736, 17/00950
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 7 november 2018
- Datum publicatie
- 9 november 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2018:9736
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2017:3482, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 17/00950
Inhoudsindicatie
Verlaagd MRB-tarief niet van toepassing voor belastingplichtige met handicap die niet voor het vervoer van een rolstoel is aangewezen op een bestelauto.
Beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt.
Uitspraak
Belastingkamer
Locatie Leeuwarden
nummer 17/00950
uitspraakdatum: 7 november 2018
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 7 september 2017, nummer LEE 17/663, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale Administratie (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Bij beschikking van 31 oktober 2016 heeft de Inspecteur het verzoek van belanghebbende om toepassing van het verlaagde bestelautotarief van artikel 24a van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet Mrb) afgewezen.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 7 september 2017 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2018 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en mr. [A] , als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [B] , alsmede mr. [C] namens de Inspecteur, bijgestaan door [D] .
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is vanaf 7 oktober 2016 houder van een motorrijtuig van het merk Citroën, type Berlingo, met het kenteken [00-YYY-0] (hierna: de bestelauto).
Belanghebbende heeft voor het hiervoor - onder 2.1 - vermelde motorrijtuig op 4 oktober 2016 een verzoek ingediend voor toepassing van het verlaagde bestelautotarief voor gehandicapten.
Als gevolg van niet aangeboren hersenletsel worden visuele en auditieve prikkels bij belanghebbende onvoldoende gefilterd waardoor deze in hoge mate een negatieve invloed op het denken en handelen van belanghebbende hebben. Belanghebbende maakt gebruik van een bestelauto om de visuele en auditieve prikkels zoveel mogelijk buiten te sluiten.
Tot de stukken van het geding behoort een adviesrapport inzake de Wet maatschappelijke ondersteuning van [E] Consult, opgesteld door medisch adviseur/arts [F] op 6 juni 2016. In dit rapport wordt geconcludeerd dat er voor belanghebbende een medische noodzaak tot het gebruik van de eigen auto bestaat voor alle vervoer.
Uit een schrijven van 2 februari 2016 van drs. [G] , psycholoog, blijkt dat belanghebbende naar het oordeel van deze psycholoog, voor vervoer is aangewezen op een auto die haar “om veilig deel te kunnen nemen aan het verkeer, een stille en rustige interne omgeving [moet] kunnen bieden, zowel in auditieve als visuele zin”.
De Inspecteur heeft bij beschikking van 31 oktober 2016 het verzoek van belanghebbende om toepassing van het verlaagde bestelautotarief van artikel 24a van de Wet Mrb afgewezen.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of belanghebbende in aanmerking komt voor het verlaagde tarief als bedoeld in artikel 24a van de Wet Mrb.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en toewijzing van haar verzoek.
De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vraag ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.