Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-11-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:9975, 16/00014
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-11-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:9975, 16/00014
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 20 november 2018
- Datum publicatie
- 30 november 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2018:9975
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2015:7809, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1511
- Zaaknummer
- 16/00014
Inhoudsindicatie
BPM. Naheffing in strijd met Unierecht? Immateriële schade en proceskosten.
Uitspraak
Locatie Arnhem
nummer 16/00014
uitspraakdatum: 20 november 2018
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland van 17 december 2015, nummer AWB 15/1055 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Doetinchem (hierna: de Inspecteur) en
de Staat der Nederlanden (de Minister voor Rechtsbescherming; hierna: de Staat)
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft op 22 november 2012 ter zake van een personenauto belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) op aangifte voldaan. In verband hiermee heeft de Inspecteur vervolgens een naheffingsaanslag aan belanghebbende opgelegd.
Het tegen die naheffingsaanslag door belanghebbende gemaakte bezwaar is door de Inspecteur gegrond verklaard. Hij heeft voorts aan belanghebbende een rentevergoeding en een proceskostenvergoeding toegekend.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 1 november 2018 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord: [A] en [B] als de gemachtigden van belanghebbende, alsmede – namens de Inspecteur – [C] en [D] .
Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2 De vaststaande feiten
Aan belanghebbende is met dagtekening 17 april 2014 de onderhavige naheffingsaanslag BPM opgelegd ten bedrage van € 2.373. Daarbij is voorts bij beschikking belastingrente in rekening gebracht ten bedrage van € 96. Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag bezwaar aangetekend. Het bezwaarschrift is op 15 mei 2014 bij de Inspecteur ingekomen.
Belanghebbende werd en wordt bijgestaan door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent in duizenden BPM-zaken.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 oktober 2014 het bezwaar gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd tot € 1.445. De beschikking belastingrente is dienovereenkomstig verminderd. De Inspecteur heeft belanghebbende voorts een proceskostenvergoeding toegekend.
De onderhavige bezwaarprocedure maakte deel uit van een reeks van duizenden van door belanghebbendes gemachtigde geëntameerde bezwaarprocedures in BPM-zaken.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Daarnaast heeft de gemachtigde van belanghebbende in meer dan duizend andere soortgelijke BPM-zaken beroep bij de Rechtbank ingesteld.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 17 december 2015 het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot € 895, de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd en aan belanghebbende een proceskostenvergoeding van € 1.468 toegekend.
Belanghebbende heeft op 6 januari 2016 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Van belanghebbende is een griffierecht van € 251 geheven.
3 Het geschil
In hoger beroep is in geschil of de Inspecteur gerechtigd is na te heffen. Wanneer deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, is tussen partijen niet langer in geschil dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot € 725. Belanghebbende maakt voorts aanspraak op vergoedingen voor gemaakte proceskosten en immateriële schade.