Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-11-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:10149, 18/00936
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-11-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:10149, 18/00936
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 26 november 2019
- Datum publicatie
- 6 december 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2019:10149
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2018:3696, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 18/00936
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Doorschuiffaciliteit. Objectieve onderneming?
Uitspraak
Locatie Arnhem
nummer 18/00936
uitspraakdatum: 26 november 2019
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
erven [X] te [Z] (hierna: belanghebbenden)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 augustus 2018, nummer AWB 16/2586, in het geding tussen belanghebbenden en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan [X] is voor het jaar 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5.413, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 4.710.750 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 11.007. Bij beschikking is heffingsrente berekend.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.
Belanghebbenden zijn tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2019 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord: [A] , [B] en [C] , ter bijstand vergezeld van mr. drs. [D] RB, en, namens de Inspecteur, mr. [E] en mr. [F] . De zaak is ter zitting gelijktijdig behandeld met de zaak met nummer 18/00937.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
[G] BV had een vergunning voor de exploitatie van een benzinestation (hierna: de concessie). Het benzinestation was gevestigd aan de A2, ter hoogte van waar de [a-straat] aansluit op de A2 (hierna: benzinestation [a-straat] ). De concessie is bij beschikking van 17 september 1987 ingetrokken en op naam van [H] BV gezet.
Het benzinestation [a-straat] is begin jaren ’90 verplaatst naar de huidige locatie aan de A2 nabij [I] (hierna: benzinestation [J] ). Op 13 juni 1990 is benzinestation [a-straat] gesloten en is benzinestation [J] geopend. Benzinestation [J] is vanaf de opening tot september 1992 geëxploiteerd door [K] BV (hierna: [K] BV). Alle aandelen in [K] BV werden destijds gehouden door [H] BV.
Met ingang van september 1992 is het benzinestation [J] samen met de concessie verhuurd aan [L] BV (hierna: [L] ).
[H] BV heeft in 1997 de concessie en het benzinestation [J] overgedragen aan [K] BV. Tussen deze vennootschappen bestond toen een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. De verhuur aan [L] van de concessie en het benzinestation [J] is toen voortgezet door [K] BV.
In de meest recente huurovereenkomst tussen [K] BV en [L] , van 28 januari 2009, is onder andere bepaald:
‘HUUROVEREENKOMST
Verkooppunt voor motorbrandstoffen c.a.
DE ONDERGETEKENDEN:
(…)
IN AANMERKING NEMENDE:
dat verhuurder een concessie heeft van het Rijk, bestaande uit een Domeinenovereenkomst en een Wbr-vergunning, voor het realiseren en exploiteren van een verkooppunt voor motorbrandstoffen c.a. staande en gelegen te [I] aan de [b-straat] ;
dat verhuurder dit verkooppunt inclusief concessie aan huurder wenst te verhuren, gelijk huurder dit van verhuurder wenst te huren;
KOMEN OVEREEN ALS VOLGT:
Verhuurder verhuurt aan huurder, gelijk deze van verhuurder huurt, het in de aanhef van deze overeenkomst omschreven verkooppunt voor motorbrandstoffen en de daarmee verbonden (rijksweg) vergunningen) met inbegrip van de daarbij behorende shop, kadastraal bekend Gemeente [I] sectie [Y] nr(s) [000] (…), hierna te noemen “het gehuurde” en wel onder de navolgende voorwaarden en bepalingen:
(…)
Artikel 2 Huurtermijn
Deze huurovereenkomst gaat in op 12 april 2010 en eindigt op de einddatum van de onderhavige concessie, zijnde de dag waarop de winnaar van de geveilde concessie na de MDW veiling van 2022, krachtens de dan geldende veilingregeling, de exploitatie van het verkooppunt ter hand neemt. Indien de MDW veiling na 1 januari 2025 zal plaatsvinden zal de huurovereenkomst uiterlijk op 1 januari 2025 eindigen.
Artikel 3 Huurprijs en betaling
De door huurder verschuldigde huurprijs bedraagt EUR 1.050.000,- (zegge éénmiljoenvijftigduizend euro) per jaar, bij vooruitbetaling te voldoen, voor het eerst op 12 april 2010 (…).
Daarnaast is huurder aan verhuurder over het volume van de vanuit het gehuurde verkochte motorbrandstoffen per jaar een aanvullende huur verschuldigd, berekend op de hiernavolgende wijze:EUR 0,015 per liter voor de omzet motorbrandstoffen per kalenderjaar;
De door huurder verschuldigde variabele huurprijs bedraagt voor het kalenderjaar 2010 naar schatting, zonder dat verhuurder hieraan enig recht kan ontlenen, EUR 220.000,= (zegge: tweehonderdtwintigduizend euro) (excl. B.T.W.) bij vooruitbetaling te voldoen in 1 termijn (…).
(…)
Artikel 6 Aanvang & Vervangingsinvesteringen
De aanvangs- en vervangingsinvesteringen komen voor rekening van Verhuurder. Huurder zal de werkzaamheden doen uitvoeren en coördineren. De ‘aanvangsinvesteringen’, te doen in 2009, kunnen vanaf april 2009 in opdracht van Verhuurder starten en betreffen de volgende onderdelen:GebouwaanpassingShopinrichtingNieuwe afleverpompen
Nieuwehuisstijl
Klimaatinstallatie
De ‘aanvangsinvesteringen’ komen tot een maximum van € 600.000,- voor rekening van Verhuurder (middels begrotingen/offerten zullen de uitgaven verantwoord worden’).
Bij de ‘MDW’-veiling van het verkooppunt in 2022 of zoveel later als deze huurovereenkomst door de MDW-veiling eindigt (einde van de huurovereenkomst), komt de taxatiewaarde van de opstallen ten goede aan de Verhuurder.
(…)
Artikel 10 Onderhoud
Gedurende de huurtijd zal huurder voor zijn rekening nemen en op deugdelijke wijze verrichten alle controle, jaarlijkse (wettelijke) keuringen en onderhoud welke noodzakelijk is voor een goed onderhoud c.q. het behoud van het gehuurde. Alle vervangingen welke niet worden beschouwd als geringe en dagelijkse reparaties/herstellingen als bedoeld in de wet (artikel 7:217 BW), zijn voor rekening van verhuurder, evenals de meerjaarlijkse keuringen van de tankinstallaties (intervallen 6, 12, 15 resp. 20 jaar) en eventuele vervangingen van deze tankinstallaties (zowel LPG als ‘natte’ brandstoffen). In alle redelijkheid mag Verhuurder er vanuit gaan dat de gedane investeringen in onderdelen zoals genoemd in artikel 6.1 gedurende de huurperiode niet voor vervanging in aanmerking komen. Indien dit toch het geval zal zijn, zullen partijen in overleg treden hoe hiermee om te gaan. Onderhoud en vervanging van de [L] identificatie materialen is voor rekening van huurder. Investeringen gedurende de huurperiode in uitbreidingen c.q. groei zullen in overleg tussen huurder en verhuurder worden uitgevoerd.’
[M] BV en [N] BV hielden in 1997 ieder indirect 50% van de aandelen in [H] BV (en in [K] BV).
In 1999 heeft [H] BV de aandelen in [K] BV overgedragen aan [M] BV en [N] BV. Beide vennootschappen hielden daarna ieder direct 50% van de aandelen in [K] BV.
In 2006 heeft een verlettering van de aandelen in [M] BV plaatsgevonden waarbij de door [X] gehouden aandelen zijn omgezet in 35 aandelen A (hierna: de A-aandelen). Naast de A-aandelen zijn er aandelen B, C en D in [M] BV uitgegeven aan de persoonlijke houdstermaatschappijen van zijn kinderen, [A] , [B] en [O] .
Aan de A-aandelen is de toenmalige waarde van het 50%-belang in [K] BV voorbehouden. In overleg met de Belastingdienst is die waarde vastgesteld op € 2.680.000.
[in] 2006 is de echtgenote van [X] , [P] , overleden. Bij de afwikkeling van haar nalatenschap is een beroep gedaan op de in artikel 35b van de Successiewet 1956 (hierna: SW) bedoelde bedrijfopvolgingsfaciliteit (hierna: BOF). Dat verzoek is niet gehonoreerd omdat de Inspecteur van mening was dat [M] BV met haar 50%-belang in [K] BV geen materiële onderneming dreef.
[X] (hierna: erflater) is [in] 2011 overleden. Krachtens testament zijn de drie kinderen van erflater tot erfgenaam benoemd, ieder voor een/derde gedeelte.
In de aangifte IB/PVV 2011 zijn de A-aandelen gewaardeerd op € 4.485.000, en wel als volgt:
Zichtbaar eigen vermogen per 16 april 2011 volgens rapport [Q] |
€ 1.717.000 |
Aandeel in stille reserves “vast” |
€ 2.680.000 |
Aangroei stille reserves |
€ 88.000 |
Totale waarde |
€ 4.485.000 |
In de aangifte IB/PVV 2011 is ingevolge artikel 4.17a van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) verzocht om niet als vervreemding in aanmerking te nemen het deel van de overdrachtsprijs dat toerekenbaar is aan ondernemingsvermogen (hierna: de doorschuiffaciliteit).
De Inspecteur heeft het verzoek afgewezen omdat er naar zijn mening geen sprake is van een materiële onderneming. De Inspecteur heeft bij de aanslagregeling de waarde van de A-aandelen berekend op € 4.728.750, en wel als volgt:
Aangegeven totale waarde per 16 april 2011 |
€ 4.485.000 |
Bij: meerwaarde |
€ 243.750 |
Totale waarde |
€ 4.728.750 |
Voor de berekening van het inkomen uit aanmerkelijk belang wordt deze waarde verminderd met de verkrijgingsprijs van deze aandelen. Het voordeel uit aanmerkelijk belang bedraagt dan (€ 4.728.750 -/- € 18.000 =) € 4.710.750.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of op de door belanghebbenden verkregen A-aandelen in [M] BV de doorschuiffaciliteit als bedoeld in artikel 4.17a, lid 1, letter a, van de Wet IB 2001 van toepassing is. Meer in het bijzonder is in geschil of [M] BV ten tijde van het overlijden van erflater een onderneming dreef. Tussen partijen is ook in geschil of het gelijkheidsbeginsel is geschonden.
Tussen partijen is voor het Hof niet in geschil:
- dat de verhuur in 1992 niet meebrengt dat de onderneming van [H] BV is gestaakt;
- dat de A-aandelen in [M] BV bij erflater tot een aanmerkelijk belang als bedoeld in afdeling 4.3 van de Wet IB 2001 behoorden;
- dat erflater in [K] BV indirect een aanmerkelijk belang als bedoeld in afdeling 4.3 van de Wet IB 2001 heeft gehouden;
- de waarde van de A-aandelen en de daarop in mindering te brengen belastinglatentie.
Voor hetgeen partijen ter ondersteuning van hun standpunt hebben aangevoerd, verwijst het Hof naar de gedingstukken en het proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbenden concluderen tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraken op bezwaar en tot vermindering van het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang tot nihil.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.