Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-12-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:10578, 18/00086
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-12-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:10578, 18/00086
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 10 december 2019
- Datum publicatie
- 13 december 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2019:10578
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2017:6724, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 18/00086
Inhoudsindicatie
Vpb; inspecteur maakt niet aannemelijk dat een lening uit hoofde waarvan voor de vordering een voorziening dubieuze debiteuren is gevormd, onzakelijk is geworden.
Uitspraak
locatie Leeuwarden
nummer 18/00086
uitspraakdatum: 10 december 2019
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Almere (hierna: de Inspecteur),
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 december 2017, zaaknummer AWB 14/6206, in het geding tussen de Inspecteur en
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende).
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is over het jaar 2008 een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 100.004. Tevens is bij beschikking € 2.916 aan heffingsrente in rekening gebracht.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 27 december 2017 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de bestreden navorderingsaanslag in de Vpb over 2008 vernietigd, de beschikking heffingsrente vernietigd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2019 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] , namens belanghebbende en mr. [B] als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door de diens kantoorgenoot mr. [C] , alsmede mr. [D] , mr. [E] , [F] en mr. [G] namens de Inspecteur. De zaken met nummers 18/00087, 18/00097, 18/00098, 18/00099, 18/00100, 18/00101 en 18/00102 zijn met toestemming van partijen ter zitting gelijktijdig behandeld.
De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is [in] 2002 opgericht.
De aandelen in belanghebbende worden voor 99% gehouden door Stichting [H] . Mevrouw [I] (hierna: [I] ), de partner van [A] (hierna: [A] ), is enig bestuurder van deze stichting en tevens certificaathouder van 99% van de aandelen in belanghebbende.
De resterende 1% van de aandelen in belanghebbende wordt gehouden door [J] C.V..Van deze commanditaire vennootschap is [J] B.V. de beherend vennoot en [K] B.V. de commanditaire vennoot.
[K] B.V. is tevens voor 50% aandeelhouder van [J] B.V.. De aandelen in [K] B.V. worden voor 100% gehouden door Stichting [L] . [A] is de enige bestuurder van deze stichting en tevens de certificaathouder van alle aandelen in [K] B.V..
De overige 50% van de aandelen in [J] B.V. worden gehouden door [M] B.V. Mevrouw [N] , de echtgenote van voormalige gemachtigde van belanghebbende [O] , is enig aandeelhouder en bestuurder van [M] B.V.. [M] B.V. is tevens bestuurder van belanghebbende.
Belanghebbende is enig aandeelhouder van [P] B.V. (hierna: [P] ). Beide vennootschappen vormen een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting.
In 2008 heeft [P] voor een bedrag van € 578.931 grondstoffen geleverd aan [Q] B.V. (hierna: [Q] ). Deze leveringen zijn door [Q] volledig onbetaald gelaten. Ultimo 2008 bedroeg de vordering in rekening-courant van belanghebbende op [Q] vanwege de levering van grondstoffen € 1.002.638. [Q] verhuurt haar onderneming (een betoncentrale) per 1 augustus 2008 aan een derde.
Alle aandelen in [Q] worden gehouden door [R] C.V.. Van deze commanditaire vennootschap is [S] B.V. de beherend vennoot en [T] B.V. de commanditaire vennoot. [T] B.V. is (middellijk) houder van alle aandelen in [S] B.V..
Stichting [L] is houder van 99% van de aandelen in [T] B.V.. De resterende 1% van de aandelen in [T] B.V. wordt gehouden door Stichting [H] .
In 2006 heeft belanghebbende voor haar vordering op [Q] uit hoofde van de levering van grondstoffen een voorziening dubieuze debiteuren gevormd van € 100.000. Deze voorziening is door belanghebbende in 2008 verhoogd met € 200.000.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2008 aangifte in de Vpb gedaan naar een verlies van € 99.996. Hierin is de dotatie aan de voorziening dubieuze debiteuren ten bedrage van € 200.000 ten laste van het resultaat gebracht. De aanslag in de Vpb voor het jaar 2008 is op 20 maart 2010 vastgesteld conform de ingediende aangifte.
De Inspecteur heeft onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften in de Vpb voor 2006, 2007 en 2008 onderzocht. Het onderzoek is aangevangen op 25 januari 2011. Hiervan is op 22 februari 2013 een rapport opgesteld, waarin onder meer het volgende is vermeld:
“3.1 Debiteuren
In 2006 is een voorziening dubieuze debiteuren gevormd ten bedrage van € 100.000. Deze voorziening heeft betrekking op de vordering op [Q] B.V.. In 2008 is de voorziening verhoogd tot € 301.019,45. Hiervan heeft € 1.019,45 betrekking op [U] en € 300.000 op [Q] B.V.. Zowel de aandelen van [P] B.V. als [Q] B.V. zijn indirect in eigendom bij de heer [A] of bij zijn partner. Er zijn geen stukken overgelegd ter onderbouwing van de voorziening. Per 31-12 2008 bedraagt de debiteurenvordering op [Q] B.V. € 1.002.638. In het jaar 2008 is voor een bedrag van € 578.931 aan [Q] B.V. geleverd. De debiteurenvordering op [Q] B.V. is extreem hoog. Het is niet zakelijk bij een zo een hoge debiteurenschuld door te leveren en de schuld op te laten lopen. Er zijn geen zekerheden gesteld. Ook zijn er geen stukken overgelegd dat er sprake is van invorderingsmaatregelen. [Q] is een gelieerde onderneming. Ik ga ervan uit dat vanwege deze gelieerdheid is doorgeleverd. Dat de vordering zo op heeft kunnen lopen is alleen maar te wijten aan de gelieerdheid. Hiervoor kan geen voorziening gevormd worden. Gezien het geringe bedrag van de voorziening voor [R] is daar verder niet om een onderbouwing gevraagd.
Correctie winst 2006 € 100.000
Correctie winst 2008 € 200.000”.
Naar aanleiding van de bevindingen in het controlerapport heeft de Inspecteur de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd. De Inspecteur heeft de winst gecorrigeerd met € 200.000. De belastbare winst en het belastbare bedrag zijn vastgesteld op € 100.004.
[Q] heeft in 2016 de betoncentrale verkocht. Uit de verkoopopbrengst heeft zij haar schuld aan belanghebbende afgelost.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is uitsluitend of de dotatie aan de voorziening dubieuze debiteuren in 2008 fiscaal ten laste van de winst kan worden gebracht.
De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende heeft in eerste aanleg haar verzoek om een integrale proceskostenvergoeding laten varen en heeft haar eerder gedane getuigenaanbod ingetrokken. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting van het Hof verklaard dat hij zich niet verweert tegen de beslissing van de Rechtbank dat de Inspecteur bevoegd was tot navordering (nieuw feit).