Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-12-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:10725, 18/01071

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-12-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:10725, 18/01071

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
10 december 2019
Datum publicatie
20 december 2019
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2019:10725
Zaaknummer
18/01071

Inhoudsindicatie

Zuiveringsheffing bedrijfsruimte. Proceskostenvergoeding bezwaar. Besluit herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid?

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 18/01071

uitspraakdatum: 10 december 2019

Uitspraak van de zevende enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 5 oktober 2018, nummer AWB 18/773, ECLI:NL:RBOVE:2018:3686, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van het gemeenschappelijk belastingkantoor Locosensus-Tricijn (GBLT) (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is over het tijdvak 20 april 2017 tot en met 31 december 2017 een voorlopige aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimte opgelegd.

1.2.

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard en de voorlopige aanslag vernietigd. Het verzoek van belanghebbende om een vergoeding van de proceskosten in bezwaar heeft de heffingsambtenaar afgewezen.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Bij besluit van 30 september 2017 heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende een voorlopige aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimte 2017 (hierna te noemen: de aanslag) opgelegd voor het adres [a-straat] 28a te [Z] .

2.2.

Tegen dit besluit heeft belanghebbende op 9 november 2017 bezwaar gemaakt. In het bezwaarschrift is de volgende passage opgenomen:

“Tot slot verzoek ik u bij tegemoetkoming aan het bezwaar, overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht, aan cliënte een vergoeding toe te kennen voor de gemaakte kosten van dit bezwaar.”

2.3.

Bij uitspraak op bezwaar van 16 maart 2018 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en de aanslag vernietigd omdat uit onderzoek is gebleken dat belanghebbende in 2017 geen gebruiker was van de bedrijfsruimte op het adres [a-straat] 28a te [Z] . Het verzoek van belanghebbende om vergoeding van de proceskosten in bezwaar heeft de heffingsambtenaar afgewezen. Dienaangaande is de uitspraak op bezwaar het volgende vermeld:

Proceskostenvergoeding

Vergoeding van proceskosten op grond van artikel 7:15 AWB vindt alleen plaats, als het bezwaar tegen de aanslag gegrond is wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Hiervan is geen sprake, aangezien [X] B.V. op dit adres actief staat ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Ik wijs uw verzoek om kostenvergoeding af.”

2.4.

In het Besluit van 25 februari 2002 tot wijziging van het Besluit proceskosten bestuursrecht in verband met de vergoeding van kosten van bezwaar en administratief beroep (Stb 2002,113) is de volgende passage opgenomen:

“Als gevolg van de uiteenlopende jurisprudentie op het terrein van de vergoeding van de kosten van bestuurlijke voorprocedures bestond er in de praktijk onduidelijkheid over de vraag in hoeverre deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Door de Wet kosten bestuurlijke voorprocedures (Stb. 2002, 55) heeft de wetgever hieromtrent duidelijkheid geschapen. Deze wet schrijft een vergoedingsplicht voor in de gevallen waarin het bestreden besluit wegens onrechtmatigheid wordt herroepen en deze onrechtmatigheid aan het bestuursorgaan is te wijten. De eenduidigheid omtrent het vergoedingscriterium en het forfaitaire tarief voor vergoedingen van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, biedt bestuursorganen de mogelijkheid om inzicht te verkrijgen in de mogelijke kosten.”

en

“De bezwaarschriften gericht tegen een voorlopige aanslag op grond van artikel 13 van de Algemene wet rijksbelastingen behoren daar in beginsel niet toe. Voorlopige aanslagen voldoen niet aan het hiervoor genoemde vergoedingscriterium, zoals dat is vastgelegd in artikel 7:15, tweede lid, Awb. Voorlopige aanslagen zijn namelijk gebaseerd op schattingen omdat de grootte van de belastingschuld pas kan worden vastgesteld na afloop van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven. Indien een voorlopige aanslag wordt herroepen, na indiening van een bezwaarschrift, is er in beginsel geen sprake van onrechtmatigheid.”

2.5.

In het Uittreksel Handelsregister Kamer van Koophandel staat als bezoekadres van belanghebbende vermeld [a-straat] 28a te [Z] .

2.6.

Het Besluit aanwijzing belastingplichtigen 2013 van het dagelijks bestuur van het Lococensus-Tricijn luidt voor zover van belang als volgt:

Artikel 2

Indien met betrekking tot de aanslagen zuiveringsheffing (…) er meerdere potentiële belastingplichtigen zijn aan wie de aanslag kan worden opgelegd, wordt de aanslag in de hierna volgende volgorde opgelegd ten name van:

1. De oudste in leeftijd;

2. Degene die bij het begin van het belastingjaar, of zo dit later is bij aanvang van de heffingplicht, als zodanig in de GBA is vermeld als de langstwonende;

3. De oudste genotshebbende van de desbetreffende woonruimte krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.”

2.7.

Het Besluit aanwijzing belastingplichtigen met als datum van inwerkingtreding 1 januari 2014 luidt voor zover van belang als volgt:

Artikel 2

Indien met betrekking tot de aanslagen zuiveringheffing en verontreinigingsheffing voor woonruimten (…) er meerdere potentieële belastingplichtigen zijn aan wie de aanslag kan worden opgelegd, wordt de aanslag in de hierna volgende volgorde opgelegd ten name van:

  1. De oudste in leeftijd;

  2. Degen die bij het begin van het belastingjaar, of zo dit later is bij aan van de heffingsplicht, als zodanig in de GBA is vermeld als de langstwonende;

  3. De oudste genotshebbende van de desbetreffende woonruimte krachten eigendom, bezit of beperkt recht.”

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de heffingsambtenaar op goede gronden besloten heeft aan belanghebbende geen vergoeding toe te kennen voor de proceskosten in bezwaar.

3.2.

De heffingsambtenaar beantwoordt deze vraag bevestigend en voert daartoe aan dat de aanslag niet is vernietigd wegens aan hem te wijten onrechtmatig handelen.

3.3.

Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en voert daartoe zakelijk weergegeven aan dat de aanslag is vernietigd wegens een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid. De heffingsambtenaar heeft, zo stelt belanghebbende, bij het opleggen van de aanslag onvoldoende zorgvuldig onderzocht of belanghebbende voor het desbetreffende tijdvak kon worden aangemerkt als heffingsplichtige voor de zuiveringsheffing bedrijfsruimte.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing