Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-12-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:10726, 18/01081

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-12-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:10726, 18/01081

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
10 december 2019
Datum publicatie
20 december 2019
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2019:10726
Zaaknummer
18/01081

Inhoudsindicatie

Invordering. Betekeningskosten. Proceskostenvergoeding bezwaar. Besluit herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid?

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 18/01081

uitspraakdatum: 10 december 2019

Uitspraak van de negende enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 oktober 2018, nummer AWB 18/685, in het geding tussen belanghebbende en

de ontvanger van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Ontvanger)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De Ontvanger heeft aan belanghebbende bij beschikking € 40 betekeningskosten in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. De Ontvanger heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar afgewezen.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de Ontvanger opgedragen het betaalde griffierecht van € 338 aan belanghebbende te vergoeden.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Met dagtekening 23 maart 2016 is aan belanghebbende over het tijdvak januari 2016 een naheffingsaanslag in de loonheffingen (hierna: de naheffingsaanslag) opgelegd van € 7.500 en een verzuimboete van € 290. De naheffingsaanslag is met dagtekening 7 april 2016 vernietigd en de boete is verminderd tot € 65.

2.2.

Met dagtekening 21 april 2016 heeft de Ontvanger aan belanghebbende met betrekking tot de naheffingsaanslag een aanmaning verzonden. Daarbij heeft hij bij beschikking € 7 aanmaningskosten in rekening gebracht.

2.3.

Belanghebbende heeft bij brief van 25 april 2016 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag.

2.4.

Bij beslissing van 26 mei 2016 heeft de Ontvanger uitstel van betaling verleend totdat op het bezwaarschrift is beslist.

2.5.

Het bezwaar tegen de naheffingsaanslag is bij uitspraak op bezwaar van 8 november 2016 ongegrond verklaard.

2.6.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank.

2.7.

Belanghebbende heeft bij brief van 5 januari 2017 om uitstel van betaling gevraagd.

2.8.

De Rechtbank heeft het beroep tegen de naheffingsaanslag bij uitspraak van 9 maart 2017 niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet (tijdig) is betaald.

2.9.

De Ontvanger heeft het verzoek om uitstel van betaling van 5 januari 2017 bij brief van 7 april 2017 afgewezen omdat de Rechtbank het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daarbij heeft de Ontvanger belanghebbende verzocht om de naheffingsaanslag voor 21 april 2017 te betalen.

2.10.

Op 2 mei 2017 heeft [A] B.V. € 65 overgemaakt onder vermelding van:

“ [00000] lb jan 2016

Aanslag is [X] bv lb”

2.11.

Met dagtekening 19 september 2017 heeft de Ontvanger met betrekking tot de naheffingsaanslag een dwangbevel per post betekend. Daarbij heeft hij bij beschikking € 40 betekeningskosten in rekening gebracht.

2.12.

Belanghebbende heeft tegen de in rekening gebrachte betekeningskosten bezwaar gemaakt. In het bezwaarschrift is – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:

“Volgens uw opgaaf in 2017 moest € 65 worden betaald. Dat bedrag is betaald.

(…)

Er wordt een vergoeding verlangd van de kosten die dit bezwaarschrift met zich brengt.

Ik verzoek u, indien u niet dan wel niet geheel, aan het bezwaar tegemoet wilt komen, een uitnodiging om gehoord te worden, te laten verzenden.”

2.13.

Bij brief van 17 november 2017 heeft de Ontvanger de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd. In deze brief is voorts – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:

“In uw bezwaar verwijst u naar een bedrag van € 65 dat is betaald volgens de opgaaf van de Belastingdienst in 2017. Om uw bezwaar te kunnen beoordelen verzoek ik u voor 28 november 2017 een kopie van het betaalbewijs daarvan aan mij te overleggen. Als u dit betalingsbewijs niet aan mij overlegd kan ik uw bezwaarschrift niet inhoudelijk beoordelen en zal ik uw bezwaarschrift afwijzen.

(…)

U hebt de mogelijkheid om uw standpunt mondeling toe te lichten. Ik verzoek u mij voor 28 november 2017 te laten weten of u het bezwaarschrift nog mondeling wilt toelichten alvorens ik uitspraak op het bezwaarschrift zal doen. Wanneer ik niets van u verneem dan ga ik er van uit dat u niet van de mogelijkheid om het bezwaarschrift mondeling toe te lichten gebruik wenst te maken.”

2.14.

Bij uitspraak op bezwaar van 8 december 2017 heeft de Ontvanger het bezwaar afgewezen. In de uitspraak op bezwaar is – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:

“Samenvatting van het bezwaarschrift

U stelt dat u betaald heeft. Het dwangbevel is ten onrechte uitgevaardigd.

Beoordeling bezwaar

Ik heb uw bezwaar niet inhoudelijk kunnen beoordelen. Ik heb u op 17 november 2017 verzocht mij een kopie van het betaalbewijs van € 65 te overleggen. Ik heb u eveneens aangegeven dat als ik het betaalbewijs niet ontvang, ik uw bezwaarschrift niet inhoudelijk kan beoordelen. Het betaalbewijs heb ik niet van u ontvangen. Ik kan dan ook niet inhoudelijk beslissen op uw bezwaarschrift. Ik ben van mening dat u onvoldoende medewerking heeft verleend bij de afhandeling van dit bezwaar. Ik wijs uw bezwaar dan ook af.

Horen

Ik wil u wijzen op het volgende: ik heb u in mijn ontvangstbevestiging gevraagd aan te geven of u gehoord wilt worden. U heeft niet op mijn brief van 17 november 2017 gereageerd. Ik trek dan ook de conclusie dat u niet gehoord wilt worden.

Proceskostenvergoeding

Ik kom niet aan uw bezwaar tegemoet. Ik ken uw cliënt dan ook geen proceskostenvergoeding toe.”

2.15.

Belanghebbende heeft met dagtekening 18 januari 2018 tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. In het beroepschrift heeft belanghebbende de gegevens met betrekking tot de betaling van de naheffingsaanslag (zie 2.10) vermeld.

2.16.

Bij brief van 27 maart 2018 heeft de Ontvanger belanghebbende medegedeeld dat betaling van 2 mei 2017 verkeerd is verwerkt en dat de betekeningskosten worden verminderd tot nihil. In het verweerschrift voor de Rechtbank heeft de Ontvanger aangegeven dat hij, hoewel verschuldigd, uit coulance ook de aanmaningskosten zal verminderen tot nihil.

2.17.

Bij uitspraak van 10 oktober 2018 heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard omdat de Ontvanger gedurende de procedure aan het beroep tegemoet is gekomen. Daarbij heeft de Rechtbank de Ontvanger opgedragen het betaalde griffierecht van € 338 aan belanghebbende te vergoeden. De Rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de Ontvanger te veroordelen in de kosten voor de behandeling van het bezwaar omdat belanghebbende niet het gehele openstaande bedrag van € 72 heeft voldaan (verzuimboete van € 65 en aanmaningskosten van € 7), maar € 65 (verzuimboete). De Rechtbank heeft evenmin aanleiding gezien om de Ontvanger te veroordelen in de kosten voor het behandeling van het beroep omdat de noodzaak tot het instellen van beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van belanghebbende.

3 Geschil

In geschil is of belanghebbende recht heeft op proceskostenvergoeding voor de behandeling van het bezwaar en (hoger) beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing