Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-12-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:10947, 18/01210 en 18/01211
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-12-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:10947, 18/01210 en 18/01211
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 17 december 2019
- Datum publicatie
- 27 december 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2019:10947
- Zaaknummer
- 18/01210 en 18/01211
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Verstrekte leningen verplicht ondernemingsvermogen? Onzakelijke leningen?
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 18/01210 en 18/01211
uitspraakdatum: 17 december 2019
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 18 oktober 2018, nummers AWB 17/834 en AWB 17/835, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is op 26 februari 2016 de aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (ZVW), beide over 2012 opgelegd. Tevens is bij beschikkingen belastingrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 6 januari 2017 die aanslagen en rentebeschikkingen gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken op 10 februari 2017 in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank bij brief van 11 december 2018, bij het Hof binnengekomen op 12 december 2018, hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Door belanghebbende is een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:
“1. Eiser heeft tot eind 2012 een onderneming gedreven in de vorm van een
eenmanszaak onder de naam [A] (hierna: de
onderneming). In de jaren 2007 tot en met 2010 bedroeg de jaaromzet van de onderneming
achtereenvolgens € 26.300, € 26.865, € 14.360 en € 4.428. Meer dan 75% van deze omzet
was afkomstig van [B] B.V. (hierna: [B] ) en haar
dochtervennootschappen.
2. Op 3 november 2008 heeft eiser een lening verstrekt van € 150.000 (hierna: de
lening 2008) aan [C] B.V. (hierna: [C] ). De bestuurder van
[C] was [B] . De heer [D] (hierna: [D] ) was enig aandeelhouder van
[B] . De geldlening is aangegaan voor een periode van één jaar, onder de
opschortende voorwaarde dat de Rechtbank Zutphen het faillissement van [E]
B.V. (een dochtermaatschappij van [B] ) uiterlijk op 6 november
2008 zal hebben opgeheven. De lening draagt gedurende het eerste halfjaar een rente van 1 % per maand en daarna 1,5% per maand. Daarnaast is door [C] een
bereidstellingsprovisie van 5% verschuldigd. Indien de lening na een jaar niet is afgelost is
opnieuw een provisie van 5% verschuldigd en wordt de rente verhoogd naar 2% per maand.
Tot zekerheid voor deze geldlening wordt een tweetal hypothecaire vorderingen van [D] en
[C] op een derde, tezamen groot € 2.750.000, verpand. Een gelijk bedrag is op
dezelfde datum en onder dezelfde voorwaarden aan [C] ter leen verstrekt door [F]
B.V. (hierna: [F] ), een vennootschap van de gemachtigde van eiser,
die tevens de fiscaal adviseur is van [D] en zijn vennootschappen. De rente op de lening is
nooit betaald.
3. [C] had een aantal jaren voordat de lening door eiser werd verstrekt de
eigendom verworven van een groot terrein in Drenthe ten behoeve van de realisatie van een
recreatiepark en golfbaan. Nadat de nodige investeringen zijn gedaan, is dit terrein in maart
2008 verkocht voor € 4.700.000, waarbij de koper een deel van de koopsom groot
€ 2.750.000 schuldig is gebleven. Dit deel zou in termijnen worden afgelost. Omdat de
koopsom niet ineens in zijn geheel was betaald ontstonden bij [B] en haar
dochtervennootschappen liquiditeitsproblemen, ondanks het feit dat er wel voldoende
vermogen was in de vorm van de vordering van € 2.750.000 op de koper van het terrein in
Drenthe. Vanwege de liquiditeitsproblemen heeft eiser de lening 2008 verstrekt.
4. In 2010 heeft eiser een tweede lening van € 41.100 verstrekt aan [C] en/of
[D] (hierna: de lening 2010). Net als in 2008 is een gelijk bedrag verstrekt door [F] .
5. De koper van het terrein in Drenthe kwam al na korte tijd zijn rente- en
aflossingsverplichtingen niet meer na en heeft vervolgens [D] verzocht om het terrein weer
voor hem te verkopen. [D] is hier niet in geslaagd en in juni 2011 is het terrein op verzoek
van de bank, die een recht van eerste hypotheek had, via een executieveiling verkocht voor
€ 500.000. De vorderingen van [D] en [C] op de koper, die tot zekerheid voor de
lening waren verpand aan eiser en [F] , werden daardoor waardeloos.
6. Eiser heeft de lening 2008 in de jaren 2008 en 2009 in zijn aangifte IB/PVV in box 3
(inkomen uit sparen en beleggen) onder “overige vorderingen” opgenomen.
7. Eind 2010 bedroeg de hoofdsom van de beide leningen € 191.010 (hierna: de
hoofdsom). In de aangifte IB/PVV 2010 heeft eiser de lening voor dit bedrag aangemerkt als
ondernemingsvermogen. In 2010 heeft eiser de hoofdsom met een bedrag van € 47.752
afgewaardeerd en dit bedrag ten laste van zijn winst uit onderneming gebracht. In 2011 heeft
eiser de hoofdsom nog eens met een bedrag van € 71.629 afgewaardeerd en dit bedrag ten
laste van zijn winst gebracht. Deze afwaarderingen zijn door middel van het opleggen van
navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2010 en 2011 door verweerder gecorrigeerd.
Na bezwaar zijn deze navorderingsaanslagen vernietigd wegens het ontbreken van een nieuw
feit.
8. In zijn aangifte IB/PVV 2012 heeft eiser het restant van de hoofdsom volledig
afgewaardeerd en nogmaals een bedrag van € 71.629 ten laste van zijn winst gebracht.
Tevens heeft hij in 2012 zijn onderneming gestaakt. Bij het opleggen van de aanslagen
IB/PVV en ZVW over het jaar 2012 heeft verweerder het bedrag van € 71.629 gecorrigeerd.”
In aanvulling op de door de Rechtbank vastgestelde feiten stelt het Hof op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting het volgende vast:
Belanghebbende is geboren [in] 1950 en hij heeft met zijn administratiekantoor jarenlang administratieve diensten verricht voor de heer [D] en aan hem gelieerde ondernemingen/vennootschappen (hierna: [D] c.s.). Over het boekjaar 2009 heeft belanghebbende een bedrag van € 15.827 en over het boekjaar 2010 een bedrag van € 21.566 niet in rekening gebracht of in rekening kunnen brengen aan [D] c.s. voor uitgevoerde werkzaamheden.
De met zijn administratiekantoor behaalde netto winst bedroeg in 2008 € 22.825, in 2009 € 22.234 en in 2010 -/- € 1.470 (afgezien van de afboeking van de vorderingen).
De aan [D] c.s. uitgeleende gelden zijn afkomstig uit het privévermogen van belanghebbende.
Belanghebbende heeft in de jaren 2008, 2009 en 2010, naast zijn onderneming, werkzaamheden in dienstbetrekking verricht. Het in die jaren genoten loon bedroeg € 25.505 (2008), € 26.077 (2009) en € 25.329 (2010).
Tot de stukken van het geding behoort een taxatierapport van het hierboven onder 2.1 sub 3 vermelde terrein (hierna: het perceel), gedateerd 12 november 2010. De taxatie is verricht door [G] , beëdigd makelaar/taxateur RMT in opdracht van belanghebbende en [F] . De waarde in het economisch verkeer van het perceel is in dit rapport getaxeerd op
€ 1.250.000. Verder behoren tot de stukken van het geding twee concept-overeenkomsten uit 2009 en 2010 met betrekking tot de verkoop door [C] B.V van onroerende zaken, waarvan het perceel deel uitmaakt. De concept-verkoopprijs bedroeg in beide gevallen € 6.000.000.
Belanghebbende heeft aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van -/- € 34.578 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 16.029. De belastbare winst uit onderneming bedraagt volgens de aangifte -/- € 60.591. De inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag IB/PVV de afwaardering van leningen ten bedrage van € 71.629 gecorrigeerd en in verband daarmee de MKB-vrijstelling verhoogd met € 8.596. De aanslag is vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.455 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 16.029.
Belanghebbende heeft aangifte gedaan naar een bijdrage-inkomen van nihil. De inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag het bijdrage inkomen vastgesteld op € 2.442.
3 Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of de leningen uit 2008 en 2010 (hierna: lening 2008 en lening 2010) tot het bedrag van € 71.629 dan wel tot het bedrag van € 41.010 (verplicht) ondernemingsvermogen vormen en:
- zo ja, of de afwaardering dan wegens onzakelijkheid van de leningen geweigerd moet worden;
- zo afwaardering niet mogelijk is op grond van het voorgaande, of aftrek van € 71.629 op grond van het vertrouwensbeginsel toegestaan dient te worden. De inspecteur beantwoordt de eerste en derde vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend. Belanghebbende heeft de tegenovergestelde mening.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de aanslagen IB/PVV en ZVW. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.