Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-12-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:11010, 18/00837

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-12-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:11010, 18/00837

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
24 december 2019
Datum publicatie
3 januari 2020
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2019:11010
Zaaknummer
18/00837

Inhoudsindicatie

Loonheffingen. Naheffingsaanslag. Hoogte in rekening gebrachte heffings- en belastingrente.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 18/00837

uitspraakdatum: 24 december 2019

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 31 juli 2018, nummer AWB 17/6352, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is ambtshalve voor het jaar 2011 een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd voor een geschat bedrag van € 26.000. Gelijktijdig zijn twee boetebeschikkingen opgelegd, te weten voor een aangifteverzuim (€ 61) en voor een betalingsverzuim (€ 520). Daarnaast is bij beschikking voor verschuldigde heffings- en belastingrente een bedrag in rekening gebracht van € 2.765.

1.2.

Belanghebbende heeft na het opleggen van de naheffingsaanslag alsnog aangifte loonheffingen gedaan.

1.3.

De Inspecteur heeft naar aanleiding van de alsnog ingediende aangifte, de naheffingsaanslag, de boete voor het betalingsverzuim en het bedrag van de rentebeschikking verminderd en de boete in verband met het niet (tijdig) doen van aangifte gehandhaafd.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag en de boete- en rentebeschikkingen bezwaar gemaakt.

1.5.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar, de bezwaren van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, het bezwaar aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering en de naheffingsaanslag en beschikkingen, zoals naar aanleiding van de alsnog ingediende aangifte nader vastgesteld, gehandhaafd.

1.6.

Belanghebbende is tegen de uitspraak op bezwaar in beroep gekomen bij de Rechtbank.

1.7.

De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 31 juli 2018 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag zoals nader vastgesteld gehandhaafd, de boete voor het aangifteverzuim gehandhaafd en de boete voor het betalingsverzuim verminderd.

1.8.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.9.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2019 te Arnhem. Daarbij is verschenen en gehoord [A] namens de Inspecteur. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekend schrijven van 16 augustus 2019 uitgenodigd voor het bijwonen van de zitting op 21 november 2019 om 11.00 uur te Arnhem. Tot de stukken van het geding behoren een afschrift van deze uitnodiging, gericht aan het door belanghebbende opgegeven adres, alsmede het van PostNL ontvangen bewijs van aflevering waaruit blijkt dat de uitnodiging op 19 augustus 2019 aan belanghebbende is uitgereikt.

1.10.

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Bij beschikking van 22 december 2014 is aan belanghebbende met terugwerkende kracht tot 1 januari 2011 definitief een persoonsgebonden budget (hierna: PGB) toegekend. Belanghebbende heeft op 19 november 2014 de beschikking gekregen over het toegekende bedrag.

2.2.

Belanghebbende is door de inkoop en betaling van zorg uit het PGB – met terugwerkende kracht – ook voor 2011 inhoudingsplichtige voor de loonbelasting. De aangifte loonheffingen 2011 had uiterlijk op 10 april 2015 door de Inspecteur ontvangen moeten zijn. Op 22 april 2015 was de aangifte nog niet door de Inspecteur ontvangen.

2.3.

Met dagtekening 7 mei 2015 heeft de Inspecteur ambtshalve een naheffingsaanslag loonheffingen aan belanghebbende opgelegd. Gelijktijdig zijn twee boetebeschikkingen opgelegd, voor het aangifteverzuim en voor het betalingsverzuim. Daarnaast is een beschikking voor de verschuldigde rente opgelegd van € 2.765.

2.4.

De Inspecteur heeft op 11 mei 2015 alsnog de aangifte loonheffingen van belanghebbende over 2011 ontvangen. Naar aanleiding van deze aangifte, heeft de Inspecteur op 26 mei 2015 de aanslag loonheffingen verminderd, de boete voor het aangifteverzuim gehandhaafd en de boetebeschikking voor het betalingsverzuim verminderd. Het bedrag van de rentebeschikking is door de Inspecteur verminderd tot € 1.808.

2.5.

Op 6 juli 2015 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, de boetebeschikkingen en de rentebeschikking, allen met dagtekening 7 mei 2015.

2.6.

Met dagtekening 29 juli 2015 heeft de Inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan. Hij heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding, en het bezwaar aangemerkt als een verzoek tot het ambtshalve verminderen van de beschikkingen, en hierbij aangegeven dat hij de naheffingsaanslag, boeteschikkingen en rentebeschikking reeds heeft verminderd naar aanleiding van de ingediende aangifte.

2.7.

Naar aanleiding van het bezwaarschrift heeft de Inspecteur op 12 oktober 2015 per e- mail aan de adviseur van belanghebbende geschreven:

“ Geachte heer [B] ,

Ik heb de door u gestuurde stukken bekeken en hieruit haal ik dat uw cliënte pas vanaf 19 november 2014 daadwerkelijk de beschikking heeft gehad over het PGB. Daarom zal ik de rente zoals die in de aanslagen loonheffingen over 2011 en 2012 in rekening is gebracht opnieuw berekenen met als ingangsdatum 19 november 2014. Dit leidt ertoe dat ik de rente van 2011 nader vaststel op € 320 (was € 1.808) en over 2012 op € 249 (was € 1.172).

Graag hoor ik van u of u zich kunt vinden in deze afhandeling van het bezwaarschrift.

Met vriendelijke groet

(…)”

2.8.

Bij beschikking van 26 oktober 2015 heeft de Inspecteur het bedrag van de verschuldigde rente verder verminderd met € 1.138 tot € 670.

2.9.

Op 22 januari 2016 heeft de Inspecteur opnieuw een bezwaarschrift ontvangen van belanghebbende, gericht tegen de boetebeschikkingen en de rente. Belanghebbende schrijft daarin onder meer:

Feiten

Deze aanslag is opgelegd conform de aangifte. Mijn bezwaarschrift is gericht tegen het opgelegde naheffings aanslag kosten van verzuim.

Conclusie

Wij hebben met uw inspecteur afspraak gemaakt omtrent de kosten.

Deze zijn gedeeltelijk aangepast.”

Belanghebbende heeft daarbij de e-mail van de Inspecteur van 12 oktober 2015 gevoegd (2.7).

De Inspecteur heeft hierop niet gereageerd.

2.10.

Bij beschikking van 6 april 2016 heeft de Inspecteur het bedrag van de verschuldigde rente, in verband met een eerder gemaakte foutieve berekening, verder verminderd met € 350 tot € 320.

2.11.

Op 27 september 2017 is door de Inspecteur wederom een bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag en de boete- en rentebeschikkingen ontvangen. Met dagtekening 10 oktober 2017 heeft de Inspecteur het bezwaar van 27 september 2017 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.

2.12.

Belanghebbende heeft bij brief van 30 oktober 2017, door de Rechtbank ontvangen op 20 november 2017, beroep ingesteld.

2.13.

In haar uitspraak van 31 juli 2018 heeft de Rechtbank – kort gezegd – geoordeeld dat het beroep van belanghebbende verschoonbaar te laat is ingediend, omdat de Inspecteur de aangifte van belanghebbende had dienen aan te merken als een bezwaarschrift, dat de Inspecteur belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar bezwaar, dat de naheffingsaanslag, zoals deze luidt na uitspraak op bezwaar, is vastgesteld conform de door belanghebbende later alsnog ingediende aangifte en dat er geen aanleiding is deze verder te verminderen, dat de opgelegde boetes terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd, doch dat de boete ter zake van het betalingsverzuim in verband met de overschrijding van de redelijke termijn dient te worden verminderd met 15% tot € 289. Voor wat betreft de verzuimboete in verband met het niet tijdig doen van aangifte kan worden volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden, aldus de Rechtbank.

2.14.

Belanghebbende is bij brief van 6 september 2018, door het Hof ontvangen op 11 september 2018, tegen de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen.

3 Geschil

3.1.

In hoger beroep is nog slechts in geschil of het bedrag van de in rekening gebrachte rente terecht en tot het juiste bedrag is vastgesteld. Belanghebbende stelt dat er ten onrechte ten bedrage van € 1.808 (oorspronkelijk € 2.765) rente in rekening is gebracht. Door het voeren van een lange rechtszaak heeft belanghebbende pas eind 2014 definitief een PGB voor (onder meer) 2011 toegewezen en betaald gekregen.

3.2.

De Inspecteur stelt dat terecht (belasting-) rente in rekening is gebracht. In verband met de latere ontvangst door belanghebbende van de PGB gelden voor het jaar 2011, heeft de Inspecteur uit coulance pas rente berekend vanaf het moment van die latere uitbetaling aan belanghebbende, te weten 19 november 2014, tot de dag van de dagtekening van de naheffingsaanslag, 7 mei 2015. Daarbij wijst de Inspecteur erop dat met belanghebbende ook uitdrukkelijk is overeengekomen dat de rente zou worden beperkt tot een bedrag van € 320.

3.3.

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan heeft de Inspecteur ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak van de Inspecteur en, zo – begrijpt het Hof belanghebbende – tot vaststelling van het bedrag van de rente op nihil.

3.5.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing