Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-12-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:11015, 18/01099 en 18/01100

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-12-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:11015, 18/01099 en 18/01100

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
24 december 2019
Datum publicatie
3 januari 2020
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2019:11015
Formele relaties
Zaaknummer
18/01099 en 18/01100

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Verdrag Nederland-Zwitserland. Regeling voor directeursbeloningen. Verdeling van heffingsrechten.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers: 18/01099 en 18/01100

uitspraakdatum: 24 december 2019

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (Zwitserland) (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 oktober 2018, nummers AWB 17/5071 en AWB 17/5073, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Doetinchem (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 870.704. Bij beschikking is belastingrente berekend.

1.2.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 473.083. Bij beschikking is belastingrente berekend.

1.3.

Met instemming van de Inspecteur is belanghebbende tegen de aanslagen rechtstreeks in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de aanslag IB/PVV 2014 gehandhaafd, de aanslag IB/PVV 2015 verminderd tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 466.783, en de beschikkingen belastingrente verminderd tot nihil. Tot slot heeft de Rechtbank de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en hem opgedragen het door belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2019. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Het Hof stelt op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast die voor de behandeling van het hoger beroep nog van belang zijn.

2.2.

Belanghebbende is tot 30 april 2012 in dienstbetrekking werkzaam geweest als lid van de raad van bestuur van een in Nederland gevestigde beursgenoteerde vennootschap (hierna: de werkgever). In die functie was belanghebbende belast met de algemene leiding van een gespecialiseerde tak van de onderneming van de werkgever.

2.3.

Door de werkgever is de beloningsstructuur voor de leden van de raad van bestuur – onder meer – zodanig vormgegeven dat – zakelijk en samengevat weergegeven – na vergelijking met de beloningen in de zogenoemde peer group de omvang van de beloning wordt vastgesteld. Een deel van de vastgestelde beloning wordt als periodiek salaris uitbetaald. Een ander deel van de vastgestelde beloning wordt aan het lid van de raad van bestuur beschikbaar gesteld onder het zogenoemde ‘Performance share plan’ voor de ‘Board of Management’ (hierna: de regeling). De regeling houdt in – kort gezegd – dat wanneer aan het einde van een ‘performance period’ (in de regel drie aaneengesloten kalenderjaren) de vooraf vastgestelde doelen zijn gehaald, het onder de regeling gebrachte deel van de vastgestelde beloning wordt uitgedrukt in een aantal aandelen in de werkgever dat alsdan definitief aan het lid van de raad van bestuur wordt toegekend (vesting). Of en in hoeverre het onder de regeling gebrachte deel wordt uitgekeerd in de vorm van aandelen is afhankelijk van de mate waarin de doelen zijn gehaald. De toekenning varieert van 0 percent (in het geval de werkgever lager geklasseerd is dan de tiende positie in de vastgestelde peer group) tot 150 percent indien de werkgever in die groep de eerste positie inneemt. Het aantal toegekende aandelen wordt vastgesteld door de onder de regeling gebrachte beschikbare som van de beloning tot het ‘verdiende’ percentage te delen door de koerswaarde van het aandeel op dat moment. De aldus verkregen aandelen staan niet vrijelijk aan het lid van de raad van bestuur ter beschikking maar zijn onderhevig aan een lock up van twee jaar. De aandelen die op enig moment definitief zijn toegekend aan de leden van de raad van bestuur (en andere leden van het management die eveneens aan de regeling kunnen deelnemen) worden door de werkgever uitgegeven dan wel op de vrije markt gekocht. De aandelen worden gedurende de lock-upperiode aan een derde partij in bewaring gegeven.

2.4.

Belanghebbende heeft in de jaren 2009, 2010 en 2011 aan de regeling deelgenomen. Aan hem zijn na ommekomst van de desbetreffende performance perioden aandelen toegekend.

2.5.

Belanghebbende is per 1 november 2013 met zijn gezin naar Zwitserland geëmigreerd en daar vanaf die datum fulltime in dienst getreden bij een Zwitsers bedrijf.

2.6.

Na afloop van de lock-upperiode heeft belanghebbende gebruik gemaakt van de mogelijkheid niet de aandelen in bezit te krijgen maar de daar tegenover staande marktwaarde. De tegenwaarde is door de werkgever aan belanghebbende uitgekeerd. Aldus ontving belanghebbende in 2014 bruto € 859.259,36 aan inkomsten en in 2015 € 417.561 (hierna: de inkomsten). De werkgever heeft op de inkomsten loonbelasting ingehouden. Ook in 2013 heeft belanghebbende een bedrag ontvangen welk bedrag hij, omdat hij toen nog binnenlandse belastingplichtige was, voor het volledige bedrag in zijn aangifte voor dat jaar heeft opgenomen.

2.7.

Belanghebbende heeft in Nederland aangifte IB/PVV voor 2014 en 2015 gedaan. In deze aangiftes heeft belanghebbende de helft van de inkomsten opgegeven.

2.8.

De Inspecteur heeft de aangiftes gecorrigeerd en de inkomsten volledig in de heffingsgrondslag betrokken.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de aanslagen IB/PVV 2014 en 2015 tot te hoge bedragen zijn opgelegd. In hoger beroep is nog slechts in geschil of de door belanghebbende ontvangen inkomsten geheel of voor 50 percent tot zijn binnenlandse belastbare inkomen moeten worden gerekend.

3.2.

Belanghebbende stelt, onder verwijzing naar artikel 16, derde lid, van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat tot het vermijden van dubbele belastingen met betrekking tot belastingen naar inkomen, gesloten op 26 februari 2010 en in werking vanaf 9 november 2011 (hierna: het Verdrag), dat de bedoelde inkomsten voor de helft tot zijn binnenlandse belastbare inkomen moeten worden gerekend.

3.3.

De Inspecteur is van mening dat niet het derde lid, maar het tweede lid van genoemd artikel van het Verdrag van toepassing is. Op grond daarvan moeten de bedoelde inkomsten in volle omvang tot het binnenlandse belastbare inkomen van belanghebbende worden gerekend.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing