Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-02-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:1428, 18/00061
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-02-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:1428, 18/00061
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 12 februari 2019
- Datum publicatie
- 22 februari 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2019:1428
- Zaaknummer
- 18/00061
Inhoudsindicatie
OB. Ontvankelijkheid hoger beroep. Termijnoverschrijding.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 18/00061
uitspraakdatum: 12 februari 2019
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 december 2017, nummer 16/7678, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Almere (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2011 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 32.285. Bij beschikkingen is € 4.863 heffingsrente berekend en is een boete van € 16.142 opgelegd.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag, boetebeschikking en beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2019. Van de zijde van belanghebbende is met kennisgeving aan het Hof niemand verschenen. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Op 30 september 2014 is bij belanghebbende een boekenonderzoek gestart naar de aanvaardbaarheid van onder meer de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2014. Het rapport van dit boekenonderzoek is uitgebracht op 13 oktober 2015. De Inspecteur heeft een correctie aangebracht met betrekking tot de voorbelasting die belanghebbende heeft berekend over de (pro forma) facturen van [A] B.V. De naheffingsaanslag en de beschikkingen zijn op 28 december 2015 opgelegd.
De gemachtigde van belanghebbende heeft bij brief van 14 januari 2016 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de beschikkingen.
Bij brief van 12 februari 2016 heeft de Inspecteur belanghebbende er op gewezen dat het bezwaarschrift niet aan de wettelijke vereisten voldoet, omdat daarin niet de reden van indienen is opgenomen. De Inspecteur heeft belanghebbende een termijn gesteld van vier weken om het bezwaar te onderbouwen. Bij brief van 22 februari 2016 heeft de gemachtigde van belanghebbende om verlenging van de termijn voor motivering verzocht. Bij brief van 17 maart 2016 heeft de Inspecteur belanghebbende een aanvullende termijn twee weken gegeven.
Bij brief van 12 mei 2016 heeft de Inspecteur belanghebbende nogmaals een termijn van vier weken gegeven voor de motivering van het bezwaar. Net als in de andere brieven wordt belanghebbende er ook in deze brief op gewezen dat het bezwaar niet-ontvankelijk zal worden verklaard dan wel zal worden afgewezen indien een reactie uitblijft.
Bij brief van 6 juli 2016 heeft de Inspecteur belanghebbende ervan in kennis gesteld dat hij voornemens is de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting en de naheffingsaanslag omzetbelasting te handhaven. De Inspecteur heeft belanghebbende gewezen op haar recht te worden gehoord.
Bij e-mailbericht van 19 juli 2016 gericht aan de gemachtigde van belanghebbende heeft de Inspecteur de datum van het hoorgesprek bevestigd. In het e-mailbericht is verder de volgende passage opgenomen:
“Voorts hebben we nog gesproken over stukken die bij mij niet aanwezig zijn, maar wel noodzakelijk voor een oordeelsvorming voordat we het hoorgesprek aangaan. Het betreffen bezwaarschriften en motiveringen inzake de inkomstenbelasting 2010 t/m 2013, vennootschapsbelasting 2010 t/m 2013 en omzetbelasting 2010 t/m 2014. U heeft toegezegd deze stukken aan te leveren. Ik verzoek u deze dan ook ruim van te voren aan te leveren.”
Bij e-mailbericht van 22 augustus 2016 heeft de gemachtigde van belanghebbende gevraagd om uitstel van het geplande hoorgesprek en medegedeeld wie er van de zijde van belanghebbende bij het hoorgesprek aanwezig zullen zijn. Verder heeft de gemachtigde van belanghebbende de Inspecteur laten weten dat hij de stukken nog zal toesturen.
Bij e-mailbericht van 20 september 2016 heeft de Inspecteur de gemachtigde van belanghebbende het volgende medegedeeld:
“Voordat we een nieuwe afspraak maken refereer ik nog aan mijn vraag in mijn e-mail van 19 juli 2016, waarin ik verzocht om vooraf stukken in te sturen.
Alhier heb ik geen indicatie dat er stukken zijn binnengekomen.
Dus nogmaals mijn verzoek om gemotiveerde bezwaarschriften en motiveringen van ingediende pro forma bezwaarschriften in te sturen.
Een hoorgesprek voeren zonder deze stukken heeft wat mij betreft geen zin.
Ik verzoek u mij deze voor 1 oktober as. te doen toekomen.”
Bij uitspraak op bezwaar van 28 oktober 2016 zijn de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente gehandhaafd. De gemachtigde heeft bij aangetekende brief gedagtekend 8 december 2016 (de envelop draagt het poststempel 9 december 2016) beroep aangetekend bij de Rechtbank.
3 Geschil
In geschil is of in de bezwaarfase een hoorgesprek achterwege heeft kunnen blijven. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.