Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-02-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:1506, 18/00290

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-02-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:1506, 18/00290

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
19 februari 2019
Datum publicatie
1 maart 2019
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2019:1506
Zaaknummer
18/00290

Inhoudsindicatie

OB. Afwijzing verzoek om teruggaaf van omzetbelasting wegens termijnoverschrijding.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 18/00290

uitspraakdatum: 19 februari 2019

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 6 maart 2018, nummer AWB 17/2388, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Enschede (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De Inspecteur heeft bij voor bezwaar vatbare beschikking van 22 november 2016 het door belanghebbende ingediende verzoek om teruggaaf van omzetbelasting over de periode 9 maart 2016 tot en met 31 maart 2016 niet-ontvankelijk verklaard.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 maart 2017 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en het verzoek om teruggaaf niet-ontvankelijk verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is opgericht [in] 2016. Haar activiteiten bestaan uit het oprichten en verwerven van, het deelnemen in, het samenwerken met, het voeren van de directie over, alsmede het (doen) financieren van andere ondernemingen, in welke rechtsvorm dan ook.

2.2.

Bij brief van 16 maart 2016 heeft [A] van de Belastingdienst, kantoor Eindhoven, aan belanghebbende medegedeeld dat de beschikbare gegevens zijn beoordeeld en dat voor belanghebbende geen sprake is van ondernemerschap voor de omzetbelasting. Belanghebbende heeft vervolgens bij brief van 19 maart 2016 verzocht om uitreiking van een btw-nummer.

2.3.

De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 1 april 2016 laten weten dat hij de situatie heeft beoordeeld en dat belanghebbende belastingplichtig is voor de omzetbelasting. Gevoegd bij deze brief zit een 'Aangifte omzetbelasting. Startende ondernemers'.

2.4.

Met dagtekening 30 juni 2016 heeft belanghebbende een aangiftebrief van de Inspecteur

ontvangen, waarin staat dat belanghebbende aangifte omzetbelasting moet doen over het tweede, derde en vierde kwartaal van 2016.

2.5.

Op 27 juli 2016 heeft belanghebbende haar aangifte omzetbelasting ingediend over de periode 9 maart 2016 tot en met 31 maart 2016. In de aangifte heeft belanghebbende verzocht om teruggave van omzetbelasting.

2.6.

Per brief van 22 november 2016 heeft de Inspecteur het ingediende verzoek tot teruggave van omzetbelasting niet-ontvankelijk verklaard. Hiertegen heeft belanghebbende op 30 december 2016 pro-forma bezwaar gemaakt.

2.7.

Per brief met dagtekening 25 januari 2017 heeft de Inspecteur aan belanghebbende verzocht hem binnen vier weken na dagtekening de gronden en onderbouwing van zijn bezwaar toe te sturen. Belanghebbende heeft vervolgens om uitstel verzocht van aanlevering van de gronden en onderbouwing.

2.8.

Op 24 februari 2017 heeft de Inspecteur een brief aan belanghebbende verstuurd, waarin hij aangeeft dat hij nog geen informatie heeft ontvangen en dat hij belanghebbende alsnog de mogelijkheid geeft om binnen twee weken na de datum van deze brief te reageren.

2.9.

Op 28 februari 2017 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een brief verstuurd, waarin, onder meer, het volgende staat:

“In mijn brief van 25 januari 2017 verzocht ik u om de gronden van het bezwaar toe te zenden. In mijn brief van 24 februari 2017 heb ik u nogmaals in de gelegenheid gesteld de gronden van het bezwaarschrift te motiveren binnen 2 weken.

Uw verzoek om nader uitstel voor de motivering van 20 februari 2017 en mijn herhaald verzoek van 24 februari 2017 hebben elkaar echter gekruist. Aan uw verzoek van 20 februari 2017 om uitstel van de motivering kom ik tegemoet. Ik geef u nog de mogelijkheid om te reageren, binnen 4 weken na datum van deze brief.”

2.10.

Met dagtekening 28 maart 2017 heeft belanghebbende de onderbouwing van haar bezwaar van 30 december 2016 aan de Inspecteur doen toekomen. De Inspecteur heeft deze brief op 29 maart 2017 ontvangen.

2.11.

In een brief van 29 maart 2017 heeft de Inspecteur aan belanghebbende medegedeeld dat hij het bezwaar niet-ontvankelijk verklaart en dat er geen redenen zijn om het verzoek ambtshalve te beoordelen.

2.12.

Op 13 april 2017 heeft verweerder een brief aan belanghebbende verstuurd, waarin, onder meer, het volgende staat:

“In mijn brief van 29 maart 2017 heb ik reeds uitspraak gedaan op het ingediende bezwaar. Ik heb daarin gesteld dat ik op grond van het niet nader motiveren van het bezwaar, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaar.

(...)

Op grond van het alsnog motiveren van het bezwaar op de uiterste datum, zal ik uw brief van 28 maart 2017 in behandeling nemen en de gronden van het bezwaar tegen de niet-ontvankelijk verklaring beoordelen.”

2.13.

De inspecteur heeft in zijn brief van 18 mei 2017 aan belanghebbende medegedeeld dat hij, na een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar, voornemens is om het bezwaar af te wijzen.

2.14.

Op 29 mei 2017 heeft belanghebbende een brief aan de Inspecteur gestuurd waarin zij meedeelt dat zij als gevolg van de beslissing van 29 maart 2017 om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren beroep heeft ingesteld bij de Rechtbank.

2.15.

Met dagtekening 7 juni 2017 heeft de Inspecteur een brief aan belanghebbende gestuurd met de mededeling dat hij het bezwaar afwijst.

2.16.

De Rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar (van 29 maart 2017) vernietigd, het bezwaar ontvankelijk verklaard en het verzoek om teruggave niet-ontvankelijk verklaard.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of het bezwaar, dat belanghebbende heeft gemaakt tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het ingediende verzoek om teruggaaf van omzetbelasting over de

periode 9 maart 2016 tot en met 31 maart 2016, terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Daarnaast is belanghebbende van mening dat de aangifte omzetbelasting die zij heeft ingediend over de periode 9 maart 2016 tot en met 31 maart 2016 (het verzoek om teruggave) ontvankelijk is, omdat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. In dat kader voert zij aan dat de Inspecteur voor onduidelijkheid heeft gezorgd en dat de gevolgen van die onduidelijkheid haar niet zijn aan te rekenen.

3.2.

De Inspecteur daarentegen stelt zich op het standpunt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard, omdat het bezwaarschrift terecht is afgewezen vanwege termijnoverschrijding en dat bij het te late teruggaafverzoek geen sprake is van verschoonbaarheid.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing