Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-01-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:192, 16/00443
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-01-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:192, 16/00443
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 15 januari 2019
- Datum publicatie
- 25 januari 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2019:192
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:466
- Zaaknummer
- 16/00443
Inhoudsindicatie
BPM. Rente, immateriële schadevergoeding, proceskosten.
Uitspraak
Locatie Arnhem
nummer 16/00443
uitspraakdatum: 15 januari 2019
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland van 15 maart 2016, nummer AWB 12/3055 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de Inspecteur)
en
de Staat der Nederlanden (de Minister voor Rechtsbescherming; hierna: de Staat)
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft een bedrag van € 35.635 aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) op aangifte voldaan.
Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar, het bezwaar gegrond verklaard, de verschuldigde BPM verminderd tot € 31.740, heffingsrente ten bedrage van € 10 vergoed en aan belanghebbende een proceskostenvergoeding van € 54,50 toegekend.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank).
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de verschuldigde BPM vastgesteld op € 31.058, de Inspecteur gelast rente aan belanghebbende te vergoeden, het verzoek om vergoeding van immateriële schade toegewezen, de Staat veroordeeld tot het vergoeden van de door belanghebbende geleden immateriële schade tot een bedrag van € 1.000, en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 197,50 alsmede tot vergoeding van het betaalde griffierecht van € 156.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 20 december 2018 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord: [A] en [B] als de gemachtigden van belanghebbende, alsmede – namens de Inspecteur – mr. [C] en drs. [D] .
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende heeft de auto, een Ferrari, type F 430 4.3 V8 Scuderia met een datum van eerste toelating van 26 juni 2008, vanuit Frankrijk naar Nederland overgebracht en deze doen registreren in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden kentekenregister. In verband hiermee heeft hij een bedrag van € 35.635 aan verschuldigde BPM op aangifte voldaan.
Belanghebbende heeft op 25 november 2011 bezwaar aangetekend tegen het op aangifte voldane bedrag. Belanghebbende werd en wordt bijgestaan door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent in duizenden BPM-zaken.
Het bezwaar is bij uitspraak op bezwaar van 19 juni 2012 gegrond verklaard. De Inspecteur heeft het op aangifte voldane bedrag tot € 31.740 verminderd. Daarbij is aan belanghebbende heffingsrente vergoed (€ 10) en een proceskostenvergoeding toegekend van € 54,50.
De onderhavige bezwaarprocedure maakte deel uit van een reeks van duizenden van door belanghebbendes gemachtigde geëntameerde bezwaarprocedures in BPM-zaken.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de onderhavige uitspraak op bezwaar. Daarnaast heeft de gemachtigde van belanghebbende in meer dan duizend andere soortgelijke BPM-zaken beroep bij de Rechtbank ingesteld.
De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 15 maart 2016 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de verschuldigde BPM vastgesteld op € 31.058, de Inspecteur gelast rente aan belanghebbende te vergoeden, het verzoek om vergoeding van immateriële schade toegewezen, de Staat veroordeeld tot het vergoeden van de door belanghebbende geleden immateriële schade tot een bedrag van € 1.000, en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 197,50 alsmede tot vergoeding van het betaalde griffierecht van € 156.
Belanghebbende heeft op 11 april 2016 hoger beroep ingesteld.
3 Het geschil en de standpunten van partijen
In hoger beroep is in geschil: (1) of de Rechtbank tot de juiste bedragen rentevergoedingen aan belanghebbende heeft toegekend, (2) de hoogte van de immateriële schadevergoeding, (3) of belanghebbende recht heeft op een hogere proceskostenvergoeding voor de bezwaar- en beroepsfase en (4) of belanghebbende recht heeft op een integrale vergoeding van zijn proceskosten in hoger beroep.