Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-03-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:2605, 18/00271
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-03-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:2605, 18/00271
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 27 maart 2019
- Datum publicatie
- 29 maart 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2019:2605
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1427
- Zaaknummer
- 18/00271
Inhoudsindicatie
Het bezwaarschrift tegen de rentebeschikking is door de Ontvanger terecht ongegrond verklaard. Voor zover het was bedoeld als een verzoek om ambtshalve vermindering van de opgelegde aanslag stuurt het Hof op grond van art. 6:15 van de Awb een afschrift door naar de Inspecteur ter verdere behandeling.
Uitspraak
Locatie Leeuwarden
nummer 18/00271
uitspraakdatum: 27 maart 2019
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 2 maart 2018, nummer LEE 17/3066, in het geding tussen belanghebbende en
de ontvanger van de Belastingdienst/kantoor Amsterdam (hierna: de Ontvanger)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 110.343 (met als aanslagnummer 930.26.158.H.36.01).
De Inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de Inspecteur) heeft belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag in de IB/PVV voor 2013 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen die uitspraak op bezwaar bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank).
Dat beroep, geregistreerd met zaaknummer LEE 15/1340, is behandeld ter zitting van de Rechtbank van 8 oktober 2015. Het onderzoek ter zitting is geschorst. Bij brief van 16 november 2015 heeft de Inspecteur een middelingsberekening aan belanghebbende toegezonden. De Inspecteur merkt op dat uit de berekening blijkt dat indien er gemiddeld wordt over de jaren 2011, 2012 en 2013 belanghebbende recht heeft op een teruggave van € 7.966. Belanghebbende heeft zich vervolgens akkoord verklaard met toepassing van de middelingsregeling en heeft zijn beroep bij brief van 29 december 2015 ingetrokken, met een verzoek tot toekenning van vergoeding van proceskosten. Over dit verzoek heeft de Rechtbank zich uitgesproken in de uitspraak van 27 januari 2016.
Bij rentebeschikking met dagtekening 13 juli 2016 heeft de Ontvanger bij belanghebbende invorderingsrente ten bedrage van € 300 in rekening gebracht.
Op 28 juli 2016 heeft belanghebbende een bezwaarschrift ingediend.
Dit bezwaarschrift van belanghebbende van 28 juli 2016 heeft de Ontvanger opgevat als te zijn gericht tegen de hiervoor – onder 1.5 – bedoelde rentebeschikking. De Ontvanger heeft dat bezwaar ongegrond verklaard bij uitspraak op bezwaar van 18 juli 2017.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep, geregistreerd met zaaknummer LEE 17/3066, bij uitspraak van 2 maart 2018 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de hiervoor – onder 1.8 – bedoelde uitspraak van de Rechtbank (LEE 17/3066) hoger beroep ingesteld. De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2019 te Leeuwarden. Daarbij is verschenen en gehoord mr. [A] namens de Ontvanger. Belanghebbende is met voorafgaande kennisgeving aan het Hof niet verschenen.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Zoals blijkt uit het hiervoor – onder 1.1 – weergegeven procesverloop, is aan belanghebbende voor het jaar 2013 een aanslag opgelegd in de IB/PVV berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 110.343 (met als aanslagnummer 930.26.158.H.36.01). Het aanslagbiljet vermeldt dat belanghebbende € 12.500 aan IB/PVV dient te betalen en dat dit bedrag uiterlijk op 26 juli 2014 op de rekening van de Belastingdienst dient te staan.
Zoals blijkt uit het hiervoor – onder 1.4 – weergegeven procesverloop, heeft de Inspecteur na de zitting van de Rechtbank bij middelingsbeschikking met dagtekening 24 februari 2016 betreffende IB/PVV 2011 tot en met 2013 belanghebbende het volgende medegedeeld: ”Te ontvangen of te verrekenen € 7.966. Het bedrag, of het deel dat overblijft na verrekening, wordt overgemaakt op het bij ons bekend rekeningnummer”.
Op 31 mei 2016 heeft de Ontvanger de teruggave van IB/PVV voor 2015 ten bedrage van € 344 verrekend met de vordering die op belanghebbende openstond.
Op 1 juli 2016 heeft belanghebbende een bedrag van € 4.190 naar de Ontvanger overgemaakt. De Ontvanger heeft dit bedrag op 4 juli 2016 ontvangen. Op 5 juli 2016 is € 300 door belanghebbende betaald en op 22 juni 2017 € 30.
Bij aangetekende brief van 28 juli 2016 heeft belanghebbende onder meer geschreven:
“Onderwerp: Bezwaar op uw mededeling van 13 juli 2016. Geachte Belastingdienst, Hierbij mijn bezwaar op uw mededeling: (…) De inspecteur dhr. [B] BBA, heeft schriftelijk d.d. 16 november 2015 met berekening van de teruggave € 7.966,00 helder en duidelijk gemaakt kenbaar gemaakt . Dat de dhr. [X] niets hoeft te betalen. De schriftelijke bevestiging d.d. 16 november 2015 met berekening leidt tot teruggave van belasting .(…) Dhr. [X] verzoekt de Belastingdienst met spoed de teruggave van € 7.966. En terugbetaling van € 344,00 ten onrechte ingehouden teruggaaf jaar 2015 . En de onverschuldigde betaling van € 4.190,00 . Dhr. [X] verzoekt de Belastingdienst deze drie betalingen met spoed te betalen (…)”.
De door belanghebbende in deze procedure gevraagde teruggaaf van € 12.830 betreft de volgende bedragen:
Verrekende teruggave na middeling € 7.966
Verrekende teruggave IB 2015 € 344
Onverschuldigde betaling € 4.190
Onverschuldigde betaling invorderingsrente € 300
Onverschuldigde betaling invorderingsrente €30
Totaal €12.830
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de Ontvanger het bezwaarschrift van belanghebbende van 28 juli 2016 terecht heeft opgevat als (uitsluitend) te zijn gericht tegen de hiervoor – onder 1.5 – bedoelde rentebeschikking, en zo dat niet het geval is, of belanghebbende dan recht heeft op een teruggaaf van in totaal € 12.830.
Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de tweede bevestigend. De Ontvanger is een tegengestelde mening toegedaan.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot een teruggaaf van € 12.830.
De Ontvanger concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.