Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-03-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:2615, 18/00105

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-03-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:2615, 18/00105

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
26 maart 2019
Datum publicatie
5 april 2019
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2019:2615
Formele relaties
Zaaknummer
18/00105

Inhoudsindicatie

Wet Woz en OZB. Objectafbakening. Niet-woning?

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 18/00105

uitspraakdatum: 26 maart 2019

Uitspraak van de tweede enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 december 2017, nummer AWB 17/4167, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 30A te [Z] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2013 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2014 vastgesteld op € 95.000. Tegelijk met deze beschikking is zijn de aanslagen onroerendezaakbelasting 2014 (OZB) vastgesteld op € 412,30 voor het eigenaarsgedeelte en € 319,58 voor het gebruikersgedeelte.

1.2.

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslagen gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2018. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van het object. Het object bestaat uit een berging/garage/opslagruimte met een oppervlakte van ongeveer 83 m², een kantoorruimte met een oppervlakte van ongeveer 23 m² en een voor bewoning geschikt gemaakt gedeelte met een oppervlakte van 106 m² en een inhoud van circa 310 m³. De gemeente bewilligt er niet in dat aan de onroerende zaak de bestemming “wonen” wordt toegekend. De aan de onroerende zaak toegekende perceelsoppervlakte bedraagt 117 m².

2.2.

De onroerende zaak bevindt zich achter de woning plaatselijk bekend [a-straat] 30 te [Z] , op hetzelfde kadastrale perceel. Die woning is eveneens eigendom van belanghebbende. Belanghebbende verhuurt kamers in die woning.

3. Geschil

Belanghebbende betoogt dat de onroerende zaak geen zelfstandig WOZ-object is, gezien recente informatie. Ter zitting heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat aan de onroerende zaak teveel grond is toegerekend en dat de onroerende zaak ten onrechte is aangemerkt als een niet-woning. De heffingsambtenaar heeft ter zitting verzocht om een veroordeling in de proceskosten van belanghebbende wegens misbruik van procesrecht.

4 Beoordeling van het geschil

4.1.

De bewijslast met betrekking tot de stelling dat de onroerende zaak correct is afgebakend rust op de heffingsambtenaar. Deze heeft gewezen op de afspraken omtrent de objectafbakening die in het kader van een eerder mediationtraject met belanghebbende zijn gemaakt en welke schriftelijk aan belanghebbende zijn bevestigd. De heffingsambtenaar heeft voorts verwezen naar eerdere procedures, welke in de uitspraak van de Rechtbank zijn benoemd, waarin de objectafbakening mede op deze grond is bevestigd.

4.2.

Belanghebbende heeft eerst ter zitting zijn standpunt onderbouwd. Ten gunste van de buren bestaat, aldus belanghebbende een recht van overpad dat 70 m² beslaat, en aan de twee huisnummers 30 en 30A wordt 149 en 142 m² toegerekend. Dit kan volgens belanghebbende niet, want 142 m² + 149 m² + 70 m² = 361 m², terwijl het totale perceel slechts 331 m² beslaat. Het Hof volgt belanghebbende hierin niet, reeds omdat uit de eerdere procedures waarnaar de heffingsambtenaar heeft verwezen is gebleken dat aan de onroerende zaak niet 142 m² of 149 m² is toegerekend, maar 117 m².

4.3.

Het Hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar met hetgeen hij naar voren heeft gebracht aannemelijk heeft gemaakt dat hij de onroerende zaak correct heeft afgebakend. De niet met bescheiden onderbouwde stelling van belanghebbende daaromtrent is verder onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

4.4.

Tussen partijen is niet in geschil dat op de onroerende zaak niet de bestemming “wonen” rust. De heffingsambtenaar heeft de aanslag OZB derhalve terecht opgelegd naar het tarief voor niet-woningen.

4.5.

Het Hof wijst het verzoek van de heffingsambtenaar om belanghebbende te veroordelen in de proceskosten af. De enkele omstandigheid dat rond de onroerende zaak (tevens) andere geschilpunten bestaan welke wellicht zwaarder wegen, is onvoldoende voor het oordeel dat belanghebbende met het instellen van dit hoger beroep kennelijk onredelijk gebruik heeft gemaakt van procesrecht.

Slotsom Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing