Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-03-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:2616, 18/00201

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-03-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:2616, 18/00201

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
26 maart 2019
Datum publicatie
5 april 2019
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2019:2616
Zaaknummer
18/00201

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3). Vermogensrendementsheffing 2015 is op regelniveau niet in strijd met Europees eigendomsrecht. Geen sprake van een individuele en buitensporige last.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 18/00201

uitspraakdatum: 26 maart 2019

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 8 februari 2018, nummer AWB 17/4432, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Amsterdam (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft verweer gevoerd.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende en zijn vrouw hadden op 1 januari 2015 de volgende bank- en

spaartegoeden:

ING Betaalrekening

[00000]

€ 532

ING Profijtrekening

[00001]

€ 168.200

ING Betaalrekening

[00002]

€ 1.459

ING Betaalrekening

[00001]

€ 256

ABN AMRO Privérekening

[00003]

€ 1.441

ABN AMRO Direct Sparen

[00004]

€ 207

ING Gelddeel Beleggingsrekening

[00005]

€ 1.050

ING Betaalrekening

[00006]

€ 66

ING Profijtrekening

[00007]

€ 155.500

ING Betaalrekening

[00007]

€ 105

Rabobank DirectRekening

[00008]

€ 584

Rabobank InternetSparen

[00009]

€ 11.125

Totaal bank- en spaartegoeden

€ 340.525

2.2.

Belanghebbende had op 1 januari 2015 de volgende beleggingen:

ING Portefeuilledeel Beleggingsrekening

[00005]

€ 375

ABN AMRO Zelf Beleggen

[00010]

€ 2.508

Totaal beleggingen

€ 2.883

2.3.

Belanghebbende en zijn vrouw hebben in 2015 in totaal een bedrag van € 3.859 genoten aan opbrengsten op de rekeningen en de beleggingen.

2.4.

Het wettelijk bepaalde voordeel van 4% over deze tegoeden en beleggingen bedraagt € 12.029, en de daarover naar een tarief van 30 % te heffen inkomstenbelasting € 3.608.

2.5.

Belanghebbendes inkomsten in box 1 bedroegen in 2015 nihil. In zijn aangifte is de eigen woning opgenomen met een waarde van € 503.000. Er was geen eigenwoningschuld zodat op grond van artikel 3.123a van de Wet IB 2001 op de huurwaarde van de woning ten bedrage van € 3.772 een gelijk bedrag aan aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld in mindering werd gebracht.

2.6.

De echtgenote van belanghebbende had in 2015 € 7.752 aan inkomsten in box 1. De algemene heffingskorting van € 2.203 was voor ieder van beide echtgenoten van toepassing.

2.7.

Na toepassing van de algemene heffingskorting beloopt de onderhavige aanslag een bedrag van € 1.405.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de forfaitaire rendementsheffing van box 3 terecht en tot het juiste bedrag is toegepast, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend heeft beantwoord.

3.2.

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat op risicoarme beleggingen het door de wetgever veronderstelde rendement van 4% voor een lange reeks van jaren niet meer haalbaar is en dat hij daardoor wordt geconfronteerd met een buitensporig zware last. Volgens belanghebbende is de aanvaardbare marge tussen werkelijk risicoloos rendement en forfaitair rendement overschreden, en is daarom de facto sprake van een vermogensbelasting. Op die grond concludeert belanghebbende primair tot vernietiging van de aanslag.

3.3.

Subsidiair stelt belanghebbende dat de forfaitaire rendementsheffing onredelijk is en in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: artikel 1 EP). In dit standpunt dient volgens belanghebbende de belasting te worden verminderd voor zover deze buitensporig is. Belanghebbende concludeert subsidiair tot vermindering van de heffing in box 3 tot 52% over het reële rendement, hetgeen uitkomt op € 2.006 voor toepassing van de algemene heffingskorting.

3.4.

De Inspecteur heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing