Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-04-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:2889, 18/00158

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-04-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:2889, 18/00158

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
2 april 2019
Datum publicatie
10 april 2019
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2019:2889
Zaaknummer
18/00158

Inhoudsindicatie

Wet Woz. Waardevaststelling woning.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 18/00158

uitspraakdatum: 2 april 2019

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

en het incidentele hoger beroep van

de heffingsambtenaar van het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn (hierna: de heffingsambtenaar)

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 28 februari 2018, nummer AWB 17/1732, in het geding tussen belanghebbende en de heffingsambtenaar

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 32 te [A] , per waardepeildatum 1 januari 2016 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2017 vastgesteld op € 289.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2017 (OZB) voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld op € 313,85 en de aanslag watersysteemheffing gebouwd op € 62,71.

1.2.

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslagen gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de heffingsambtenaar vernietigd, de bij beschikking vastgestelde waarde verminderd tot € 228.000, de aanslagen OZB en watersysteemheffing gebouwd dienovereenkomstig verminderd, de heffingsambtenaar veroordeeld in de door belanghebbende in beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.002 en de heffingsambtenaar gelast het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2019. Namens belanghebbende is niemand verschenen. De uitnodiging voor de zitting, waarin als zittingsdatum is vermeld dinsdag 19 februari 2019, als tijdstip is vermeld 10.00 uur en als locatie is vermeld Walburgstraat 2-4 te Arnhem, is op 17 december 2018 per aangetekende post naar de gemachtigde van belanghebbende verzonden. Uit informatie van PostNL is gebleken dat de envelop op 19 december 2018 is afgehaald bij een PostNL-locatie. De gemachtigde heeft na ontvangst van de uitnodiging niet meer gereageerd. Het Hof heeft, gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden alsmede de voorbereiding door het Hof en de heffingsambtenaar, besloten de mondelinge behandeling te laten doorgaan. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

1.6.

De dag na de zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende zich bij de bodebalie van het Hof gemeld voor de mondelinge behandeling. Daar is haar medegedeeld dat de zaak de vorige dag op de rol stond en toen is behandeld. De gemachtigde van belanghebbende heeft de bode daarop medegedeeld dat ze zich had vergist in de datum.

1.7.

De gemachtigde van belanghebbende heeft bij brief van 20 februari 2019, ontvangen door het Hof op 22 februari 2019, een nader stuk ingediend. Het Hof heeft in de ontvangst van dit stuk geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen. Het Hof heeft de gemachtigde bij brief van 25 februari 2019 medegedeeld dat het Hof geen acht op het stuk zal slaan.

2 Vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak. Het betreft een in 1960 gebouwde twee-onder-een-kapwoning met een inhoud van 348 m3 gelegen op een perceel van 177 m2. Tot de onroerende zaak behoren verder een garage en een berging.

2.2.

De heffingsambtenaar heeft in beroep een verweerschrift ingediend met dagtekening 9 november 2017. Met het verweerschrift zijn een begeleidende brief en een taxatiematrix meegezonden.

2.3.

In het dossier van de Rechtbank is een faxvoorblad aangetroffen met de datum 23 november 2017 en de tijdaanduiding 17:22:43. De tekst luidt:

“Hierbij doe ik u, zoals verzocht, het verweerschrift met matrix betreffende het beroep van [X] met procedurenummer ZWO 17/1732 WOZ PRM nogmaals toekomen.”

Op 24 november 2017 zijn de stukken door de Rechtbank doorgezonden naar de gemachtigde van belanghebbende.

2.4.

De Rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat het verweerschrift en de taxatiematrix buiten beschouwing worden gelaten omdat zij pas op 23 november 2017 zijn ingediend, dus binnen de tiendagentermijn voorafgaand aan de zitting op 27 november 2017.

3 Geschil en standpunten van partijen

3.1.

In geschil zijn de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2016 en de hoogte van proceskostenvergoeding.

3.2.

Belanghebbende heeft in hoger beroep aangevoerd dat de Rechtbank ten onrechte geen vergoeding voor de kosten van de bezwaarfase heeft toegekend. In incidenteel hoger beroep houdt belanghebbende vast aan de waarde van € 228.000, die de door hem ingeschakelde taxateur aan de onroerende zaak heeft toegekend.

3.3.

De heffingsambtenaar stelt daar tegenover dat het hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens het ontbreken van voldoende procesbelang. In incidenteel hoger beroep verdedigt de heffingsambtenaar de bij beschikking vastgestelde waarde van € 289.000.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing