Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-04-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:2891, 18/00176 t/m 18/00178

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-04-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:2891, 18/00176 t/m 18/00178

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
2 april 2019
Datum publicatie
12 april 2019
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2019:2891
Zaaknummer
18/00176 t/m 18/00178

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Navorderingsaanslagen. Nieuw feit? Kwade trouw?

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers: 18/00176 t/m 18/00178

uitspraakdatum: 2 april 2019

Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 februari 2018, nummers AWB 17/1190 t/m 17/1192, in het geding tussen de inspecteur en

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 73.924. Tevens is bij beschikking € 296 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 75.056. Tevens is bij beschikking € 305 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.3.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 75.236. Tevens is bij beschikking € 140 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.4.

De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente en belastingrente gehandhaafd.

1.5.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard en de uitspraken op bezwaar, alsmede de navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffings- en belastingrente vernietigd.

1.6.

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2018 te Arnhem. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende houdt alle aandelen van [A] B.V. Die vennootschap houdt op haar beurt 50% van de aandelen in [B] B.V. De overige 50% van de aandelen in laatstgenoemde vennootschap worden gehouden door [C] B.V., waarvan belanghebbendes broer (hierna: de broer) enig aandeelhouder is. Deze structuur bestaat sinds 2006. Daarvoor werd de materiële onderneming gedreven in de vorm van een samenwerkingsverband onder de naam V.O.F. [B] .

2.2.

Belanghebbende heeft een schuld aan [A] B.V. Over deze schuld heeft hij in de onderhavige jaren rente betaald. De broer heeft een vordering op [C]

B.V.

2.3.

In de aangiften IB/PVV 2011, 2012 en 2013 die belanghebbende voor de onderhavige jaren heeft ingediend, heeft hij in verband met de genoemde rente telkens kosten bij het resultaat uit ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen opgenomen. Deze kosten bedroegen € 4.025 (2011), € 5.377 (2012) en € 3.349 (2013). Na correctie uit hoofde van de terbeschikkingsstellingsvrijstelling van artikel 3.99b van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna Wet IB 2001) heeft dit geresulteerd in negatieve netto resultaten uit ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen van respectievelijk € 3.542 (2011), € 4.732 (2012) en € 2.948 (2013). Hierbij is telkens als omschrijving gegeven: “RENTE REK-CRT [A] BV”. Bij de balansgegevens zijn (is) geen (waarde van) roerende of onroerende zaken opgegeven, maar alleen een schuld, wederom met omschrijving: “RENTE REK-CRT [A] BV”.

2.4.

De aanslagen IB/PVV voor de jaren 2011 tot en met 2013 zijn telkens conform de ingediende aangiften opgelegd. Daarbij heeft geen nader onderzoek plaatsgevonden door de Inspecteur.

2.5.

Vanaf 2014 heeft belanghebbende de schuld in zijn aangiften IB/PVV niet meer verantwoord als inkomen uit werk en woning (box 1), maar als inkomen uit sparen en beleggen (box 3). Over de aanvankelijke verantwoording in box 1 en de latere verantwoording in box 3 is door de gemachtigde van belanghebbende, die tevens de aangiftes verzorgde, in het beroepschrift het volgende vermeld:

“De situatie is dat de heer [X] een rekening-courant schuld heeft bij [A] B.V., terwijl de heer [D] een vordering in rekening-courant heeft op de vennootschap [C] B.V. (...).

Vanuit het gelijkwaardig behandelen van beide oorspronkelijke vennoten de heren [X] en [D] is bepaald dat er een 50% verdeling is. En ook geen onderscheid in fee en/of salaris. Ook voor de positie in de aangiften inkomstenbelasting is voor een gelijke behandeling gekozen. Bij het ontstaan van de rekening-courant schuld van belastingplichtige, in 2006, was het conform de wet, om dergelijke rekeningen-courant, ook als deze een debetstand vertoonden, op te nemen in Box 1.

We hebben om de gelijkwaardigheid tussen beide ex-vennoten in stand te houden, er voor gekozen in de aangiften inkomstenbelasting t/m het jaar 2013 te kiezen om genoemde rekeningen-courant op te nemen als schuld of vordering in Box 1. Beide posten betreffen bestanddelen die vallen onder de het ter beschikking stellen van vermogen.

Na en in overleg met onze relatie is besloten, de gelijke behandeling van de rekeningen-courant tussen beide ex-vennoten niet meer toe te passen, en dus de rekening-courant schuld van belastingplichtige aan [A] B.V. m.i.v. het boekjaar 2014 als Box 3 schuld in de aangifte inkomstenbelasting op te nemen. Voor de voorgaande jaren zijn wij van mening dat het een schuld in Box 1 was en is.”

2.6.

Het feit dat in de aangifte IB/PVV van belanghebbende voor het jaar 2014 geen tbs-schuld meer was opgenomen heeft ertoe geleid dat de Inspecteur een onderzoek heeft ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de onderhavige aangiften IB/PVV van belanghebbende. Als gevolg van dit onderzoek heeft de Inspecteur de in geschil zijnde navorderingsaanslagen en beschikkingen heffings- en belastingrente opgelegd.

3 Geschil

In geschil is de vraag of de navorderingsaanslagen en beschikkingen heffings- en belastingrente in stand kunnen blijven. De Inspecteur heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat sprake is van een nieuw feit, dat sprake is van (aan de belastingplichtige toe te rekenen) kwade trouw (aan de zijde van de belastingadviseur die de aangifte heeft verzorgd), dan wel dat met toepassing van de foutenleer de navorderingsaanslagen in stand kunnen blijven.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing