Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 11-04-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:3443, 18/00135

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 11-04-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:3443, 18/00135

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
11 april 2019
Datum publicatie
26 april 2019
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2019:3443
Zaaknummer
18/00135

Inhoudsindicatie

Wet Woz. Waardevaststelling woning.

Uitspraak

belasting

Locatie Arnhem

nummer 18/00135

uitspraakdatum: 16 april 2019

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de heffingsambtenaar van het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn (hierna: de heffingsambtenaar)

en het incidentele hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 31 januari 2018, nummer AWB 17/1156, in het geding tussen de heffingsambtenaar en belanghebbende.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft ten aanzien van belanghebbende op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 34 te [Z] per waardepeildatum 1 januari 2016 voor het kalenderjaar 2017 vastgesteld op € 214.000. Tegelijk met deze beschikking is door de heffingsambtenaar aan belanghebbende een aanslag in de onroerende-zaakbelasting opgelegd.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen die uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de vastgestelde WOZ-waarde verminderd naar € 205.000 en de aanslag dienovereenkomstig verminderd alsmede gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende vergoedt de proceskosten vastgesteld op € 501 en het door belanghebbende betaalde griffierecht ten bedrage van € 46.

1.4.

De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 28 maart 2019. Daarbij zijn verschenen en gehoord: mr. [A] , als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede – namens de heffingsambtenaar – [B] , bijgestaan door ing. [C] RT RDMW.

1.6.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.

2 Vaststaande feiten

Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat] 34 te [Z] (hierna: de onroerende zaak). De onroerende zaak is een tussenwoning van het bouwjaar 1963, met een inhoud van 260 m³, een aanbouw (49 m³) en twee bergingen. De kaveloppervlakte is 174 m². De achtertuin grenst aan een kantorencomplex.

3 Geschil

3.1.

In geschil is de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum.

3.2.

De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de waarde moet worden vastgesteld op € 214.000. Belanghebbende bepleit daarentegen een waarde van € 195.000.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing